„Jesaja was geen onheilsprofeet”
LEIDEN - De oudste delen van het Bijbelboek Jesaja vertonen fundamentele overeenkomsten met profetische teksten uit Assyrië. Het beeld van Jesaja dat uit deze oudste teksten naar voren komt, is niet dat van een onheilsprofeet.
Tot die conclusie komt de theoloog drs. M. J. de Jong in zijn proefschrift ”Isaiah among the ancient Near Eastern prophets”, waarop hij woensdag aan de Universiteit Leiden promoveert.Hij vergelijkt daarin de oudste gedeelten van het boek Jesaja met teksten van Assyrische profeten. Veel oudtestamentici gaan ervan uit dat het boek Jesaja in zijn huidige vorm bestaat uit teksten uit verschillende perioden, van de achtste eeuw tot ongeveer de vierde eeuw voor Christus.
De Jong ziet profetie in Juda als een locale variant van een wijdverbreid fenomeen: profetie in het oude Nabije Oosten. Zowel in Juda als in Assyrië vervulden profeten een belangrijke openbare functie. Ze droegen bij aan de publieke opinie, bewaakten het welzijn van de staat en maakten deel uit van de religieuze autoriteiten.
Toch lijken profeten in Juda een meer vooraanstaande rol te spelen in de publieke sfeer dan in Assyrië, ontdekte De Jong. Een van de verklaringen hiervoor is te vinden in de grote verschillen tussen de Assyrische en de Judese samenleving. „De Assyrische koningen omringden zich met een groot aantal religieuze specialisten, de zogenaamde geleerden. Die waren experts in de eeuwenoude overleveringen op het gebied van astrologie, leverschouw en exorcisme. Het zou goed kunnen dat de vooraanstaande positie die deze experts in Assyrië innamen, in Juda soms werd vervuld door profeten.”
Volgens de promovendus hadden profetische teksten doorgaans een duidelijke link met concrete, historische gebeurtenissen. Zo waarschuwde Jesaja voor een verbond met Egypte en steunden Assyrische profeten Esarhaddon in de strijd tegen zijn broers om de Assyrische troon.
Zowel in Juda als in Assyrië werden profetische uitspraken op schrift gesteld, in collecties bewaard en onder toezicht van het hof bewerkt. Daarbij zou de toenmalige koningsideologie een belangrijke rol hebben gespeeld: de teksten moesten de glorie van de vorst benadrukken en de nauwe verbondenheid tussen de koning en God of de goden.
„De zevende-eeuwse Jesajabewerking is daarvan een voorbeeld”, vindt De Jong. „Volgens deze bewerking kwam er dankzij Jahwehs ingrijpen een einde aan de Assyrische overheersing en brak een nieuwe, glorieuze tijd aan onder de ideale koning, Josia.”
Gebeurtenissen uit de zesde eeuw voor Christus daarentegen, zoals de verwoesting van Jeruzalem en de ontmanteling van de staat Juda, hebben volgens hem geleid tot het latere beeld van Jesaja als onheilsprofeet. „Op grond van die nieuwe visie werd de Jesajatraditie grondig bewerkt. Het nieuwe beeld kwam erop neer dat de vernietiging van Juda en Jeruzalem de straf van Jahweh was vanwege de ongehoorzaamheid en slechtheid van het volk.”
De Jong is sinds juni werkzaam bij het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem.