Opinie

Leiderschapseffect bij verkiezingen verwaarloosbaar

Dat leiders en hun eigenschappen het stemgedrag van kiezers sterk bepalen, moet zeer in twijfel worden getrokken, stelt Gerard Adelaar.

4 December 2006 09:22Gewijzigd op 14 November 2020 04:20
„Een ondervraagde kiezer realiseert zich dikwijls niet dat zijn preferentie van Marijnissen boven Bos meer samenhangt met zijn voorkeur voor de SP dan met zijn bijzondere voorliefde voor Marijnissen, of met zijn aversie tegen Bos.” Foto ANP
„Een ondervraagde kiezer realiseert zich dikwijls niet dat zijn preferentie van Marijnissen boven Bos meer samenhangt met zijn voorkeur voor de SP dan met zijn bijzondere voorliefde voor Marijnissen, of met zijn aversie tegen Bos.” Foto ANP

Vraag een willekeurige medeburger tijdens een verjaardagsborrel of de aantrekkelijkheid van politiek leiders van groot belang is geweest bij de uitslag van de laatste verkiezingen, en hij of zij zal de vraag waarschijnlijk volmondig met ja beantwoorden. Dat persoonlijkheid en persoonlijke eigenschappen van leiders van groot belang zijn is voor velen een vaste overtuiging. Iemand die daar vraagtekens bij zet, wordt misschien wel uitgelachen.Het betreffende denkbeeld wordt echter door geen enkel gedegen wetenschappelijk onderzoek gefundeerd. In proportionele partijsystemen als het Nederlandse blijken leiderseffecten bijna verwaarloosbaar. Er blijkt zelfs geen sprake te zijn van een toegenomen invloed van leiderschapseffecten, zoals soms wel wordt gesuggereerd.

Toch is het beeld dat de persoonlijkheid van leiders van groot belang is wijdverbreid. Campagnes worden meer en meer leidergericht. De macht van een politicus wordt inmiddels deels bepaald door het beeld dat collega-politici hebben van zijn capaciteiten om stemmen te trekken. Bovendien heeft de overtuiging dat persoonlijke leiderseigenschappen belangrijk zijn, grote invloed op de uitkomst van de vraag wie door een partij als leider wordt gekozen. Zo worden media en politici steeds meer kandidaatgericht.

Echter, hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat leiderschapseigenschappen van grote invloed zijn op de gemaakte stemkeuze. Dat de persoonsgerichtheid is toegenomen, is een eerste constatering. Dat stemkeuzes daarop worden gebaseerd is een wezenlijk andere zaak.

Balans
De meeste kiezers hebben wel een mening over de belangrijkste eigenschappen en ideeën van politiek leiders. Het komt evenwel zelden voor dat de mening van kiezers sterk uitvalt in het voordeel van een bepaalde politiek leider. Dat komt onder meer doordat partijen leiders kiezen van wie aannemelijk is dat zij beschikken over de juiste eigenschappen om het kiezerspubliek aan te spreken. En juist omdat élke partij dat doet, wordt de kans gereduceerd dat persoonlijke eigenschappen er bij de verkiezingen daadwerkelijk toe doen.

Daarnaast zijn weinig leiders bij iedereen geliefd, ook worden weinig leiders door iedereen verafschuwd. Onder het electoraat bestaat grofweg een balans tussen het aantal mensen dat een leider vereert en het aantal mensen dat hem verguist.

Evenzeer is het de vraag wat de uitleg moet zijn als kiezers in de peilingen terugvallen op leiders en hun persoonlijkheden als stemmotief. Het is namelijk aannemelijk dat daarin geuite verwijzingen naar personen versimpelde uitingen zijn van diepere en complexere achterliggende motieven voor de stemkeuze. In een complexe politieke wereld is het een gemakkelijke weg om in een enquête of interview te verwijzen naar leiders als stemmotief.

Verder wordt soms een onterechte conclusie getrokken als een respondent leidersmotieven aangeeft als reden om op een partij te stemmen, namelijk dat dan het causale verband loopt van leiderpreferentie naar partijpreferentie.

Echter, de kans is groot dat de relatie omgekeerd ligt. Mensen neigen ertoe leiders te prefereren van de partij van hun voorkeur en evenzeer neigen zij ertoe te stemmen op de partij van hun voorkeur. Een ondervraagde kiezer realiseert zich dikwijls niet dat zijn preferentie van Marijnissen boven Bos meer samenhangt met zijn voorkeur voor de SP dan met zijn bijzondere voorliefde voor Marijnissen, of met zijn aversie tegen Bos. Partijsympathieën kleuren dikwijls leidersympathieën en niet andersom. Vraag een kiezer of hij nog steeds voor een partij zou stemmen als deze geleid zou worden door een ander, en de kans is groot dat het antwoord bevestigend is.

Bovendien valt het electorale belang van leiderschapspersoonlijkheden in het niet bij het grote scala aan factoren dat uiteindelijk de stemkeuze bepaalt, zoals partijen, programma’s en politieke strijdpunten.

Verwevenheid
Bij dit alles komt dat partij en leider als onderdeel van de electorale opties bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De waardering van politieke leiders fluctueert doorgaans al naargelang de waardering van hun partij.

Deze verwevenheid kan als volgt worden toegelicht. Er zijn peilingen geweest die aangaven dat de VVD met Verdonk als lijsttrekker zo’n zes zetels meer zou behalen dan met Rutte als lijsttrekker. Kan hiermee nu onderbouwd worden dat personen er wel toe doen (er gemakshalve van uitgaande dat betreffende peiling deugdelijk is)? Nee, juist hieruit komt de verwevenheid tussen partij en leider naar voren. De VVD heeft gekozen voor Rutte en geeft daarmee blijk van bepaalde voorkeuren voor partijkoers en beleid. Zou de VVD hebben gekozen voor Verdonk, dan was de VVD een andere partij en zou deze een andere koers willen varen. Het type leider en zijn ideeën zeggen zo iets over de partij.

Dat leiders en hun eigenschappen het stemgedrag in grote mate bepalen, moet al met al sterk in twijfel worden getrokken. Er is in elk geval nog geen sterke empirische onderbouwing voor. Hopelijk draagt dit artikel bij aan een hernieuwing van het betreffende publieke debat en van het borrelgesprek.

De auteur studeert politicologie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer