„Bouwfraudezaak zal nog groeien”
Nederland heeft in de bouwfraudezaak nog slechts „het topje van de ijsberg” gezien, zegt de Delftse hoogleraar prof. dr. ir. H. Priemus. Hij verwacht dan ook spannende verhoren bij de parlementaire enquêtecommissie.
Als student leerde Priemus al hoe aannemers onderling afspraken maken: „Iedereen moest aan de beurt komen, zoals destijds bij de evenredige vrachtverdeling tussen binnenvaartschippers.” Je zou het een soort capaciteitsmanagement kunnen noemen die marktwerking buitenspel zette, stelt de 59-jarige hoogleraar Priemus, die al sinds jaar en dag als bouwdeskundige bekendstaat en directeur is van het Delftse onderzoeksinstituut OTB.
De cultuur zoals die in tientallen jaren onder aannemers was gegroeid, werd in de jaren zeventig en tachtig geformaliseerd in spelregels met de overheid over aanbestedingen. Priemus is daar op zichzelf niet negatief over. „De bouw is een bedrijfstak met heel eigen kenmerken. Je kunt er niet op voorraad werken en er is een zeker belang bij voortgang in de stroom aan opdrachten. Ook in het buitenland zullen aannemers onder één hoedje met elkaar hebben gespeeld.”
Aanwijzingen dat bouwen in ons land duurder was dan in bijvoorbeeld Duitsland heeft Priemus niet. Integendeel: Duitse opdrachtgevers zijn al jaren jaloers op de relatief lage bouwkosten in Nederland.
De afspraken tussen de aannemers zijn niet alleen verboden door de Europese Commissie, ze zijn sinds 1998 ook in strijd met de nieuwe Mededingingswet. Het maken van de afspraken tussen de aannemers onderling ging kennelijk gewoon door, zegt Priemus. De „praktijk was wijd verbreid”, maar er werd niet tegen opgetreden. De Delftse hoogleraar spreekt zelfs over een „gedoogcultuur.” Het gaat er bij hem niet in dat de bewindslieden hiervan niet geweten zouden hebben.
Toch ziet hij de voormalige bewindslieden van Verkeer en VROM „eerder als slachtoffers dan als daders.” Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst hebben zich volgens hem steeds gedragen als „professionele opdrachtgevers.” Zij hadden eerder last dan gemak van de afspraken tussen bouwbedrijven. Aanwijzingen dat fraude onder ambtenaren op grote schaal bestaat, zijn er niet.
Volgens Priemus is overtreding van het kartelverbod eerder te wijten aan het tekortschieten van het toezicht, en zitten de politiek verantwoordelijken bij Justitie, en vooral bij Economische Zaken. Op dat laatste departement had eigenlijk al voormalig D66-minister Wijers werk moeten maken van eerlijke concurrentie in de bouw, nadat het Europese Hof in 1995 het verbod van de Europese Commissie op bouwkartels bevestigde, vindt de Delftse hoogleraar. Ook had volgens hem de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) beter moeten toezien op de naleving van de Mededingingswet en daarvoor was sinds 1998 minister Jorritsma van Economische Zaken verantwoordelijk.