Troost
Menselijke troost mag de uiterlijke zinnen enigszins raken, maar de goddelijke troost raakt en verkwikt het hart en de innigste zielsvermogens. Het hart dat verbrijzeld was en de geest die verslagen was, worden daardoor getroost en opgericht. Die goddelijke troost is van dien aard dat ze niet alleen het ellendige hart verkwikt, maar ook de oorsprong waaruit die ellende ontstaat wegneemt. De zonde is echter de oorsprong van alle ellende, waardoor het hart van de liefde van God vervreemdt en tot de liefde van het schepsel gebracht wordt. Vervolgens wordt het in een oneindige rampzaligheid gewikkeld.Van deze macht van de zonden wordt de mens door Christus vrijgemaakt, zodat het hart geheel en al met de liefde van God wordt vervuld. Deze troost overtreft de troost van de wereld. Van de wereld wordt getuigd: „Deze wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheden.” Allen die hun troost in deze wereld zoeken, moeten elk uur vrezen dat hun troost met deze voorbijgaande wereld ook zal voorbijgaan. Ofschoon deze wereldse troost met deze wereld voorbijgaat, zal God de troost die Hij aan Zijn kinderen geeft nooit laten voorbijgaan.
Ziedaar, dit zijn die troost en verkwikking die een arme, verslagen en bevende zondaar te verwachten heeft. De Heere schept geen welbehagen in een huis dat met handen is gemaakt, maar wel in een arm en nederig hart.
Anton Wilhelm Bohme, predikant te Londen (Stichtelijke schriften, 1718)