Dode-Zeerollen bijna ontcijferd
De transcriptie van de Dode-Zeerollen, bestaande uit 15.000 tekstfragmenten van het Oude Testament op perkament, leer en papyrus, is zo goed als rond. Israëlische archeologen verwachten nog meer rollen te vinden. Sinds vorige week zijn ze op zoek naar nieuwe onderaardse grotten. Qumran is „de belangrijkste bron voor de kennis van het geestelijk klimaat van het Jodendom, waarin de vroegchristelijke gemeente ontstond”, zegt dr. Florentino García Martinez.
Hij is als hoogleraar verbonden aan het Qumran Instituut in Groningen en wordt alom beschouwd als dé expert in het onderzoek naar de Dode-Zeerollen.
Qumran is een ruïne aan de Dode Zee, waar tussen de tweede eeuw voor Christus (en mogelijk nog eerder) en de eerste eeuw na Christus een monastieke gemeenschap woonde en leefde. In het jaar 68 werd het plaatsje door legers van de latere keizer Vespasianus vernietigd. De gemeenschap bestond waarschijnlijk uit Essenen, een ascetisch-mythische sekte die zich in de tweede eeuw had afgescheiden van de Joodse gemeenschap in Jeruzalem, of uit een andere Joodse groep die weer uit de Essenen was ontstaan.
In de ruïne werden vanaf 1947 leren en papyrus manuscripten gevonden. Later zouden die de Dode-Zeerollen gaan heten. Behalve in Qumran vonden onderzoekers van de ”École Biblique et Archéologique Français de Jerusalem”, een van oorsprong door dominicanen opgericht centrum voor archeologie, rollen in andere ruïnes aan de Dode Zee, waaronder bij Massada.
De rollen werden aangeduid naar hun vindplaats. Zo zijn de belangrijkste rollen uit de vierde grot van Qumran gemerkt als 4Q. De rollen, met teksten in het Hebreeuws, Aramees en enkele in het Grieks, handelen over onder meer de gemeenschap, de liturgie, poëzie en wijsheid. Ze bevatten voor ten minste 25 procent bijbelteksten, veelal kopieën van oudtestamentische gedeelten.
Een boek als ”The Dead Sea Scrolls Deception” uit 1992 leidde ertoe dat de publicatie van het bronmateriaal een sterke push kreeg. „Bovendien werden de onderzoekstechnieken verbeterd en kwam veel bronmateriaal fotografisch voor iedereen beschikbaar”, zegt García Martinez.
Het comité dat het onderzoek naar de rollen op zich nam, werd sterk uitgebreid. De publicatie van ”Discoveries in the Judean Desert of Jordan” -waarvan na 1967 de laatste twee woorden uit de titel verdwenen- bij Clarendon Press of Oxford is sindsdien versneld. Alle transcripties van de rollen zijn daarin opgenomen.
Kwam het eerste deel uit in 1955 (met tekstrollen uit de ’eerste grot’), in 1992 stond de teller pas op acht boeken. En dat terwijl toen al 80 procent van de inhoud van de rollen in een of andere vorm bekend was. Inmiddels zijn 36 delen verschenen.
Naar verwachting worden de laatste drie delen, inclusief een index, voor eind 2003 gepubliceerd. Ook de hierin opgenomen transcripties zijn nu echter al bij wetenschappers bekend.
De ontwikkeling van het onderzoek wordt ook weerspiegeld in de congresorganisatie International Organisation for Qumran Studies (IOQS). Deze werd eind jaren tachtig in Groningen opgericht. Secretaris van de IOQS en een van de uitgevers van de Clarendon-uitgave is Martinez. Deze Spaanse professor voert ook het Qumran Instituut aan, een onderdeel van de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen.
De rollen uit Qumran en omgeving worden bewaard in het speciaal hiervoor gebouwde Shrine of the Book, onderdeel van het Israël-museum, en het Rockefeller Museum in Oost-Jeruzalem. Dit laatste stond tot de Zesdaagse Oorlog, in juni 1967, onder supervisie van het Jordaanse ministerie van Oudheden.
Vanaf het begin werd het onderzoek uitbesteed aan een internationaal team van wetenschappers. De leiding daarvan was in handen van de Franse dominicaan Roland De Vaux. De ploeg bestond aanvankelijk uit slechts zeven man, drie rooms-katholieken, drie protestanten en een atheïst. Dat er geen Joden of wetenschappers met een duidelijk oudtestamentische specialisatie in de commissie waren opgenomen, is opmerkelijk, maar ook wel weer te begrijpen: tot 1967 waren de rollen niet voor Joden toegankelijk.
De opvatting die uiteindelijk populair werd, was dat de Dode-Zeerollen alleen relevant waren voor de studie van het opkomende christendom. Ze werden eerder beschouwd als protochristelijk dan als Joods. Niet dat de onderzoeksploeg, en in hun voetspoor een leger aan andere wetenschappers, op één lijn stond. Er heerste eigenlijk een koude oorlog tussen behoudende en ruimdenkende onderzoekers. Die heeft het Qumran-onderzoek geen goed gedaan.
Slechts weinigen beschouwden de rollen als een bron van studie naar het vroegrabbijnse Jodendom. Die visie kwam pas in zwang toen (Oost-)Jeruzalem in 1967 in handen kwam van Israël. Ook Joodse onderzoekers kregen toen toegang tot de rollen.
De judaïsering van het onderzoek heeft bijgedragen tot de ontwikkeling ervan, zegt García Martinez. „Er werden nieuwe accenten gelegd. Het is nu duidelijker geworden dat Qumran een andere Joodse groep was, die leefde ten tijde van het ontstaan van het christendom. Deze parallelle optiek was voorheen bijna onmogelijk, want het meeste onderzoek richtte zich op het feit dat de vroegchristelijke beweging voortkwam uit de Qumran-gemeenschap. Tegenwoordig proberen zowel Joden als christenen de rollen te begrijpen in de Joodse context.”