Goede leraar is leraar die deugt
Juist in het christelijk onderwijs moet een deugdenbenadering centraal staan. Dat is veel vruchtbaarder dan het denken in termen van regels, rechten en plichten. Dat stelde dr. P. H. Vos vrijdagmiddag tijdens de officiële installatie als lector morele vorming aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle in zijn oratie ”Tussen vage waarden en strakke normen. Kansen van een deugdenbenadering in het onderwijs”. Hieronder een samenvatting van zijn betoog.
In deze rede wil ik duidelijk maken dat morele vorming meer omvat dan het leren communiceren over waarden of het bijbrengen van normen. Ik grijp terug op twee aloude noties die in opvoeding en onderwijs in de loop der eeuwen een cruciale rol hebben gespeeld: vorming en deugd. Het uiteindelijke doel van morele vorming is volgens mij de vorming van de persoon tot een moreel karakter. En dat is precies wat centraal staat in een deugdenbenadering.Deugden kunnen bovendien de verbinding vormen tussen waarden en normen. Regels of normen spelen in de deugdethiek wel een rol, maar zijn niet allesbepalend. Beslissend zijn de deugden die een mens in staat stellen om regels op de juiste manier in een specifieke situatie toe te passen.
Deugden vallen evenmin samen met waarden, al zijn de woorden soms gelijk. Een deugd kan beschouwd worden als een houding waarin een waarde concreet is geworden en waarin een norm verinnerlijkt is. De deugd staat in het midden, zo wordt gezegd. In dit geval betekent dat: tussen waarden en normen in.
In deze rede ga ik op zoek naar de mogelijkheden en de voorwaarden van een deugdenbenadering in het onderwijs, in het bijzonder het christelijk onderwijs.
Een terugkeer van de deugd is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het woord ”deugd” doet denken aan de braafheid, kleinburgerlijkheid en gezapigheid van de jaren ’50. Deze negatieve associaties komen echter voort uit een beperkt beeld van wat deugden zijn. Deugden zijn niet middelmatig, maar staan vanaf de Grieken voor uitmuntende menselijke eigenschappen. In feite is de deugdenbenadering nooit ver weg geweest. Persoonlijke eigenschappen als moed, trouw en verstandigheid hebben altijd respect afgedwongen. En het ontwikkelen van dergelijke goede eigenschappen heeft altijd tot de opvoedingsdoelen behoord.
De deugdethiek is dus niet nieuw. Zij vormde vanaf de oude Grieken, via de middeleeuwen tot in de moderne tijd het bepalende morele kader. Dat betekent dat ook de christelijke ethiek en het christelijke leven eeuwenlang gestempeld zijn geweest door de deugdenleer. Hoewel de reformatoren de deugd niet de centrale rol gaven die zij voorheen had, speelt de deugd ook bij hen een rol. Bij pedagogen en theologen in de gereformeerde traditie is eveneens de nodige aandacht geweest voor deugden en de ontwikkeling van het morele karakter. Ik beschouw de deugdethiek om deze redenen als een geschikte en vernieuwende insteek om na te denken over theorie en praktijk van morele vorming.
Gemeenschap
Als het gaat om de deugdenbenadering in het onderwijs, is het de vraag hoe de school of de klas een gemeenschap kan zijn. De klassieke deugdethiek gaat er namelijk van uit dat we zonder de gemeenschap niet kunnen bestaan. We worden immers al geboren in volstrekte afhankelijkheid van anderen. Een kind is per definitie gebonden aan een gemeenschap, die van de ouders en het gezin. Het betekent dat ik niet als een onafhankelijk individu besta en dat ik me slechts tot op zekere hoogte kan losmaken van sociale verbanden.
Ik denk dat het individu niet zonder gemeenschappen kan bestaan, maar tegelijk dat het individu niet opgaat in de gemeenschappen waarvan het deel uitmaakt. De gemeenschap gaat aan het individu vooraf. Deugden nu zijn kwaliteiten van individuen die verworven worden binnen een gemeenschap of praktijk, maar die tegelijk in staat stellen zelfstandig de juiste keuzes te maken. Een gemeenschapsverband waarbinnen dit bij uitstek geleerd kan worden is de school.
Iedere school heeft een bepaalde schoolcultuur. Deze komt bijvoorbeeld tot uiting in de manier waarop leraren en leerlingen met elkaar omgaan, maar ook in het beleid ten aanzien van het gedrag van leerlingen. Hoe gaat de school om met normoverschrijdend gedrag? Wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van leerlingen? Worden ze uitgedaagd om zich in te zetten voor anderen, goede doelen of sociale activiteiten? Als je detectiepoortjes bij de ingang plaatst en bewaking opstelt in je school, dan zegt dat veel over de schoolcultuur. Scholen die zichzelf als gemeenschap opvatten, moeten ernaar streven dat leraren, leerlingen, ondersteunend personeel en ouders zich met de school verbonden voelen en zich gewaardeerd weten.
Achter dit alles gaan bepaalde waarden schuil die veelal onbewust worden overgedragen (het verborgen leerplan). Het is van belang dat de school daar zicht op krijgt, zodat ook aan dit belangrijke aspect van morele vorming gericht kan worden gewerkt.
Veel christelijke scholen hebben door de nauwe verbondenheid met christelijke gemeenschappen een sterk ontwikkeld gemeenschapsbesef. Dat is iets om zuinig op te zijn. Tegelijk moeten we beseffen dat het denken in termen van een hecht verband van school, kerk en gezin (de triangel) in een ontzuilde, pluralistische samenleving niet toereikend is. De school als gemeenschap dient ook een voorbereiding te zijn op het als burger deelnemen aan andere gemeenschapsverbanden, zoals de buurt, het dorp, de stad, het land en de wereld. De voorbereiding op een dergelijk burgerschap vereist dat leerlingen op school ook werkelijk in contact komen met mensen die andere culturele, etnische of religieuze achtergronden hebben, en in de praktijk met pluraliteit leren omgaan.
Moreel voorbeeld
Het belang van de school als gemeenschap is dat leerlingen in de dagelijkse schoolpraktijk ondervinden hoe ze kunnen omgaan met elkaar en met anderen. Uit onderzoek blijkt zelfs dat de morele ontwikkeling veel meer door de kwaliteit van sociale interacties op school beïnvloed wordt dan door morele lessen. Kinderen ontwikkelen moreel besef vooral in het directe contact met opvoeders. Morele vorming vereist daarom allereerst een goede pedagogische relatie tussen leraar en leerling. De niet-geplande, toevallige morele situaties zijn de gouden momenten, waarin vaak meer geleerd wordt dan in een hele lessenserie bij elkaar. Een leraar moet de pedagogische kwaliteit hebben om op die situaties adequaat in te spelen.
Vanuit een deugdethisch perspectief betekent dit dat de leraar ook moreel voorbeeld is. Immers, deugden leer je door goede voorbeelden. Leraren bieden door hun interactie met leerlingen per definitie een scala van modellen en identificatiemogelijkheden. Dat onderstreept nog eens dat opvoeders alleen iets kunnen bijdragen aan de vorming in waarden, normen en deugden als zij deze zelf personifiëren.
Daarmee komt de persoon van de leraar zelf in beeld. En daarmee ook zijn deugden. Dat zijn die deugden die maken dat hij een goede leraar is. Een goede leraar is immers een leraar die deugt. Hij trekt leerlingen niet voor, heeft persoonlijke aandacht voor ieder, is geduldig met hen die niet snel meekomen, is betrouwbaar in zijn oordeel, is geletterd, heeft vakkennis enzovoort. In dit soort eigenschappen herkennen we deugden als rechtvaardigheid, betrouwbaarheid, wijsheid en geduld.
Motivatieprobleem
De deugdenbenadering wijst niet alleen in de richting van een morele schoolcultuur en de voorbeeldrol van de leraar. Ook komt zij tegemoet aan het zogenaamde motivatieprobleem: waarom zou ik me aan de regels houden als ik er toch niet op gepakt word? Als ik een regel moet volgen die mij dwingt tot een keuze die tegen mijn zin is, zal ik me nauwelijks gemotiveerd voelen.
In de deugdethiek gaat het daarom niet primair om regels of fatsoensnormen waaraan men zich moet houden. De kracht van een deugdenbenadering is dat ze aansluit bij de motivaties die al aanwezig zijn, in plaats van daar afstand van te nemen, zoals in veel vormen van moderne ethiek gebeurt. De vraag van de moderne plichtsethiek is: wat moet ik doen? De vraag van de deugdethiek is: wie wil ik zijn? Dat is precies de vraag die kinderen en jongeren sterk bezighoudt.
Deugden liggen in het verlengde van onze verlangens en emoties. Deugden zijn kwaliteiten die ons in staat stellen om dat wat we zijn of willen zijn op optimale wijze te zijn. Een vriend wil niets liever dan wat goed is voor de vriend en de vriendschap. Dat geldt niet alleen voor persoonlijke relaties in vriendschap en liefde, maar ook bijvoorbeeld voor rechtvaardigheid. Rechtvaardig ben je pas als je rechtvaardig wilt zijn en niet omdat het moet.
Deugden zoeken dus niet het minimale van de norm, de wet of het grondrecht, maar dagen uit tot het beste. Deugden sluiten immers aan bij wat je van jezelf al wilt zijn. Het lijkt mij dat dit een kansrijke benadering is voor de morele vorming in het onderwijs. Een deugdenbenadering boort de intrinsieke motivatie van leerlingen aan, op precies dezelfde manier als waarop goed onderwijs dat doet: door ze uit te dagen vanuit datgene waar ze goed in zijn en door aan te sluiten bij hoe ze graag willen zijn.
Karaktervorming
In deze rede ben ik op zoek gegaan naar de kansen en mogelijkheden van een deugdenbenadering in het onderwijs. In het licht van het debat over waarden en normen en de achterliggende problematiek van individualisering en subjectivering van de moraal, heb ik laten zien welke bijdrage de deugdethiek kan leveren aan de morele vorming in het onderwijs. Deugden vormen de verbinding tussen vage waarden en strakke normen en leggen het primaat bij de persoon zelf die handelt.
Bovendien worden individu en gemeenschap in de deugdenbenadering samengehouden, op een manier dat zowel de vorming in een traditie en gemeenschap alsook het doel van morele zelfstandigheid en karaktervorming wordt gewaarborgd. Het gaat om een benadering waarin aansluiting wordt gezocht bij de persoonlijke motivaties van leerlingen en waarin de leraar uitgedaagd wordt om niet alleen een goede docent te zijn, maar ook een moreel voorbeeld.
Deugden zijn in de Bijbel en in de christelijke traditie van grote betekenis. Ik ben ervan overtuigd dat een deugdenbenadering juist in het christelijk onderwijs centraal moet staan en veel vruchtbaarder is dan het denken in termen van regels, rechten en plichten.
De auteur studeerde theologie en promoveerde in 2002 op een studie over de Deense filosoof Søren Kierkegaard. Sindsdien is hij als docent filosofische en theologische vakken verbonden aan de pabo-opleiding van de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle.