Opinie

Geen kloof tussen Reformatie en zending

Zending en kerk horen bij elkaar. Ook in de reformatorische traditie, ook in Nederland. Dr. Th. van den End ziet geen kloof tussen die twee, zo schrijft hij in reactie op een opinieartikel van drs. B. Coster dat donderdag op deze pagina stond.

17 November 2006 19:40Gewijzigd op 14 November 2020 04:17

Drs. Berend Coster poneert, als ik hem goed begrijp, drie zaken. Ten eerste: de Reformatie is op het punt van zending aan niet-christenen kwantitatief en kwalitatief tekortgeschoten; de ’echte zending’ begint pas bij piëtisten en methodisten. Ten tweede: onze kerken hebben ten onrechte de zending nauwelijks of niet verankerd in hun kerkorde, belijdenis, theologie. En als derde: daardoor kunnen zendelingen in de praktijk van hun werk niet uit de voeten met de van huis uit meegekregen gereformeerde traditie. Op verzoek van de redactie plaats ik enkele kanttekeningen bij zijn stuk, die vooral historisch van aard zullen zijn.Wat betreft het eerste punt: de Reformatie zou tekortgeschoten zijn. Hier wordt over mensen en instellingen geoordeeld zonder rekening te houden met de historische context, met name de beletselen die zich toen voordeden. De Reformatie moest tot eind zeventiende eeuw telkens weer vechten voor haar leven; tot 1600 was alle scheepvaart op Azië en Amerika in handen van Spanjaarden en Portugezen; het zendingswerk tijdens de VOC werd telkens weer verlamd door de enorme sterfte onder de uitgezonden predikanten.

Desondanks lag de zending niet buiten Luthers horizon (met die mythe heeft Karl Holl in 1924 al afgerekend). Van Calvijn kan hetzelfde gezegd worden.

Al in de zestiende eeuw begonnen de reformatorischen met zending zodra zij maar een gaatje zagen (de Balkan, Zuid-Amerika). De prestaties van VOC en WIC en hun predikanten en ziekentroosters op zendingsgebied worden weinig gekend en in ieder geval onderschat. Omgekeerd worden de resultaten van de ’echte zending’ van de achttiende en negentiende eeuw overschat. In ieder geval de Nederlandse zending is de hele negentiende eeuw, met permissie gezegd, nog een armoedige bedoening, financieel, personeel, en wat de resultaten betreft. Pas ná de onderwerping van de zogeheten buitengewesten door het koloniale bewind komt het tot massale overgangen naar het christendom.

Voertuig
Dit laatste brengt mij op iets anders. Drs. Coster stelt dat de vroege protestantse zending niet loskwam „uit de kluisters van het kolonialisme.” Ik zou het, misschien wat gewaagd, andersom willen zeggen: dat vermaledijde kolonialisme, die westerse expansie, heeft juist grootschalige zending in Afrika en Azië mogelijk gemaakt. Het kolonialisme was geen „kluister”, maar een voertuig waarin de zending meereed - om vervolgens uit te stappen en met dank voor de bewezen diensten haar eigen weg te gaan.

Iets dergelijks geldt ook voor een verschijnsel dat wij als een puur ’geestelijke’ zaak beschouwen, namelijk het ontstaan van de zendingsgenootschappen die de ’echte zending’ in gang hebben gezet. Het ontstaan van die genootschappen, en daarmee van de moderne zending, is niet denkbaar zonder de veranderingen in de samenleving die waren veroorzaakt door de achttiende-eeuwse Verlichting. Die schiep een vrije ruimte tussen kerk en staat, en binnen die ruimte gingen mondig geworden burgers zich organiseren in genootschappen, verenigingen. Ook hier geldt: de zending liftte mee met de algemene ontwikkeling, in dit geval de Verlichting, om vervolgens uit te stappen en haar eigen weg te gaan.

Je kunt de zending niet lospellen uit de algemene geschiedenis en afzonderlijk bekijken en beoordelen. Daarom is het ook volstrekt onbillijk om Luther en de anderen ervan te beschuldigen dat zij geen moderne zending bedreven. Dat konden zij niet, om de eenvoudige reden dat zij geen moderne mensen waren en niet in een moderne wereld leefden.

Ademen
Het tweede punt. De Reformatie en onze reformatorische kerken hebben volgens drs. Coster ten onrechte de zending nauwelijks of niet verankerd in hun kerkorde, belijdenis en theologie. Twee opmerkingen. Ten eerste: kerkorde en vooral belijdenis zijn een reactie van de kerk, vanuit de Schrift, op de omgeving waarin zij leeft. Tot in de zeventiende eeuw of later waren dat vooral: de kerkvorm, theologie en maatschappijstructuur die de Reformatie aantrof. Daarop reageren de belijdenisgeschriften en de kerkorden. De zending was nog marginaal, zeker in de praktijk. Niet alleen wanneer wij de zending van die dagen beoordelen, maar ook wanneer wij de toenmalige belijdenissen en kerkorden de maat nemen, moeten wij rekening houden met de historische context.

Iemand kan antwoorden: Maar laten dan in ieder geval de húídige kerken de zending een grotere plaats geven. Daar is inderdaad veel voor te zeggen. Maar er is een overweging die in een andere richting wijst. Ik denk aan de kerk van de eerste vier eeuwen. Die was bij uitstek een missionaire kerk. Toch had zij géén ambtsdragers die specifiek met zendingswerk waren belast, geen structuren die op de zending waren toegesneden, en komt de zending in haar belijdenissen niet ter sprake (Nicenum, Apostolicum). Haar theologen zijn voortdurend bezig met het reageren op de heidense omgeving, maar een missiologie in de moderne zin hebben ze niet.

Heeft dat ons niet iets te zeggen? Misschien dit: een kerk bedrijft zending met de vanzelfsprekendheid waarmee een mens ademt. Ademen doet iemand het beste wanneer hij zich er niet van bewust is dat hij het doet. Voor wonen, werken, opleiding enzovoort moet een mens van alles organiseren, voor ademen niet. Dat geldt ook voor ”zending”, die zich normaal gesproken immers voltrekt in de omgang met niet-gelovigen in de eigen omgeving. Bij zendingswerk in ver weg gelegen gebieden geldt misschien wél dat je dingen moet organiseren. Maar dat is maar een onderdeel van ”zending”, en bovendien per definitie tijdelijk, want er ontstaat ginds een kerk en die neemt het werk over. Moet je dan de hele structuur van kerk, belijdenis en theologie toesnijden op dat tijdelijke onderdeel?

Andere ervaring
Ten slotte: drs. Coster voelt een discrepantie tussen de gereformeerde traditie en de praktijk op de plaats waar hij als zendingsarbeider werkt. Ik kan hier alleen voor mijzelf spreken. Ik heb evenals hij in het buitenland gewerkt, elf jaar, en ben daarna door mijn werk in intensief contact met overzee gebleven.

Mijn ervaring is totaal anders. Voor mij was de traditie die ik had meegekregen een waardevolle richtingwijzer. Ze bood geen pasklare oplossingen, maar was wel een ordenend principe in de veelheid die op me afkwam. Ik heb Luther en Calvijn beiden met mijn studenten gelezen; van Calvijn heb ik een aantal geschriften vertaald. Ook ginds sloeg dat aan: van de (verkorte) ”Institutie” zijn in enkele jaren meer dan 10.000 exemplaren verkocht. Ik weet niet waar het verschil tussen drs. Coster en mij vandaan komt. Hebben wij het dan over verschillende gereformeerde tradities?

De auteur is emeritus zendingspredikant en was van 1968 tot 2005 in dienst van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB), met als werkterrein Indonesië.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer