Dieren en rechten
Aan de verkiezingsstrijd doet ook de Partij voor de Dieren mee. De publieke belangstelling voor dierenwelzijn neemt toe. Juridisch actueel is in dit verband de vraag of een dier ook rechten kan hebben. Mr. dr. N. Rozemond schrijft erover in het Advocatenblad van 10 november.
Rozemond hekelt de verwording van het dier tot productie-eenheid. Het onderwerpen van de natuur aan productiedoeleinden is moreel verwerpelijk en leidt tot dieren als handelswaar in de bio-industrie. De wetenschapper trekt ten strijde tegen generalisaties om dierenactivisten op één lijn te stellen met extremisten.Wel geeft hij toe dat er een „zekere mate” van extremisme voorkomt, „inclusief de neiging geweld te gebruiken.” Hijzelf opteert echter voor de pragmatische aanpak ter verbetering van de positie van het dier. Daaronder valt het maximaal benutten van legale middelen voor de belangen van het dier. Bijvoorbeeld het filmen van misstanden op veemarkten.
Rozemond wijst erop dat de bestaande wetten genoeg mogelijkheden bieden, maar dat het vaak schort aan de handhaving. „Wij kunnen daarop inspelen”, door aangifte te doen of te procederen. Hij ziet meer in het focussen op de belangen van het dier dan in het pleiten voor dierenrechten omdat het dier op zich een waarde zou vertegenwoordigen. „Waarden gaan verder dan belangen. Bij een belang wordt iets verboden, maar aan waarden zouden rechten moeten worden verbonden.”
Het toekennen van waarden is typisch menselijk en kan leiden tot het „antropologiseren” van het dier, waardoor het als mens wordt beschouwd. Het dier is echter „natuur” en stelt geen vragen over waarden.
Het dier „als mens” beschouwen is daarom evengoed een poging de natuur te beheersen als de bio-industrie. Pleiten voor dierenrechten is daarom alleen zinvol om dieren op de maatschappelijke agenda te zetten.
Het tijdschrift Praktisch Procederen laat kantonrechter mr. P. Hoekstra aan het woord, die ingaat op de door rechters ervaren spanning tussen doorprocederen en schikken. De rechterlijke macht is zwaar belast. Maar een rechter die trots verkondigt dat hij „elke zaak schikt en desnoods partijen zes keer naar de gang stuurt”, spreekt die nog recht? Of duwt hij partijen een oplossing door de keel?
De praktijk in het procesrecht is dat na de eerste stukkenwisseling direct een zitting wordt gepland. Zo’n comparitie is bedoeld om „nadere inlichtingen te vergaren en schikkingsmogelijkheden te beproeven.” Hoekstra houdt er wel van: „Compareren is een schone zaak en schenkt het mensdom (althans mij) veel vermaak.”
Het is een uitdaging om een voor alle partijen bevredigende regeling te treffen. Helaas lukt dat niet altijd, want rechters hebben de waarheid evenmin in pacht, noch het recht om fouten te maken verkocht. Echter, de rechter als casemanager die schikt wat er te schikken valt, wijst hij af. „Wij moeten ook durven een zaak niet te regelen.”
Partijen bepalen wat het beste voor hen is. Niet de rechter. Het eigen belang van de rechter mag geen rol spelen. De comparitie brengt daarom ook gevaren met zich mee. De rechter loopt meer in het zicht en is daardoor kwetsbaarder. Er moet ter plekke worden geïmproviseerd en dit vraagt om wetskennis én communicatieve vaardigheid. Er wordt daarom te weinig gedaan om het zittingswerk te professionaliseren.
De huidige roep om meer „intervisie” levert weinig op zolang er geen kritische cultuur heerst. Contact zoeken met jezelf, in het kader waarvan minister Pronk ooit een stiltecentrum voor ambtenaren opende, is ook onzin.
Wat dan wel? Contact zoeken met buiten! Elke dag open dag voor de rechterlijke macht. Nodig oud-advocaten en -rechters uit om te komen oordelen. En leer van leken. Nodig hen uit op zitting en spreek erover. Heb er oog voor dat sommige rechters beter zijn in zittingen dan anderen. En doe dit alles nu gewoon, zonder projecten of nulmetingen vooraf.
Prof. Y. Buruma stelt in het Nederlands Juristenblad (NJB) van 3 november andermaal het thema vertrouwen in strafrechtspraak aan de kaak. Velen geloven wel in de rechtsstaat, maar verliezen hun vertrouwen in de rechterlijke macht door zaken zoals Putten, Schiedam en Deventer.
Buruma bestrijdt dat het kernprobleem ligt in de beperkte rechten van de verdediging. Hij acht het onverantwoord te stellen dat er meer mensen onschuldig vastzitten dan tien jaar geleden omdat de advocatuur het moeilijker heeft. De oplossing zit ook niet in het beter motiveren van vonnissen. Genoemde zaken waren immers uitgebreid gemotiveerd.
Volgens Buruma ligt het probleem er vooral in dat de rechter een veranderde taakopvatting heeft. Hij is niet meer persoonlijk geëngageerd, maar verworden tot een „bloedeloze ambtenaar.” Rechters laten zelden iets zien van de overtuiging en morele waarden die aan hun beslissingen ten grondslag liggen.
Het publiek wil echter gewoon horen wat de strafrechter er zelf van vindt, als morele autoriteit en niet als robot. Laat de rechter een „onbeschofte rotzak” maar met morele emotie toespreken. Niet dat die daar beter van wordt, maar omdat de rechter dan laat zien waar hij staat. Dat zorgt voor een magistraat waarin vertrouwen bestaat.
opinie voetnoot (u490(Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten