Iraakse lijkenhuizen te klein voor bewaren alle doden
BAGDAD - De lijkenhuizen van de Iraakse hoofdstad Bagdad zijn vol. Het ruimtegebrek leidt ertoe dat sommige slachtoffers van het sektarisch geweld niet worden bewaard totdat hun familie hun lichaam opvraagt. In plaats daarvan worden ze gefotografeerd, genummerd en snel begraven.
Er zijn zelfs mensen die bang zijn naamloos in de grond te verdwijnen. Om dat te voorkomen, laten ze hun naam en hun telefoonnummer op hun dijbeen tatoeëren.In oktober, voor Iraakse burgers een buitengewoon bloedige maand, kreeg het centrale mortuarium van Bagdad ongeveer 1600 lichamen te verstouwen, zegt directeur Abdul-Razaq al-Obaidi. De stedelijke mortuaria zijn berekend op maximaal 130 doden, maar hebben er op dit moment meer dan 500, zegt hij.
Om de drie, vier dagen worden overledenen naar de begraafplaats gebracht om ruimte te maken voor de dagelijkse invoer. Voor identificatie is daardoor soms geen gelegenheid.
De dagelijkse toestroom van nabestaanden is emotioneel en logistiek een zware belasting voor de medewerkers van het mortuarium. „Elke dag staan hier buiten grote groepen vrouwen te huilen en te gillen van verdriet. Ze zoeken allemaal naar hun dode zonen. Telkens is het de vraag of de computer en wij het allemaal aankunnen.”
Agenten
Niemand weet hoeveel Irakezen er zijn omgekomen, maar dagelijkse telling van het aantal slachtoffers van geweldsincidenten door het persbureau AP levert een gemiddelde op van bijna 45 doden per dag. Ongeveer de helft van de lichamen betreft onbekenden die op straat of in de rivier de Tigris worden gevonden. De Verenigde Naties schatten dat er dagelijks gemiddeld honderd Irakezen door geweld omkomen.
De Iraakse minister van Volksgezondheid zei vorige week dat in de 44 maanden sinds de Amerikaanse inval naar schatting 150.000 burgerdoden zijn gevallen, waarmee hij aardig in de buurt komt van het VN-cijfer. Eerdere schattingen lagen tussen de 45.000 en de 50.000.
Mortuaria buiten Bagdad, die over minder capaciteit beschikken, moeten zelfs doden weigeren. Hadi al-Itabi van het mortuarium van Kut, ten zuidoosten van Bagdad, zegt dat hij mannen die vorige week met de lichamen van zes agenten van de grenspolitie kwamen aanzetten, heeft moeten wegsturen. „We hebben gewoon niet genoeg koelruimte.”
Abbas Beyat ging bij het centrale mortuarium van Bagdad in de rij staan om te vragen naar zijn broer Hussein, die een maand geleden verdween toen hij door de soennitische plaats Tarmiyah reed, 50 kilometer ten noorden van Bagdad. De familie had al 60.000 dollar (bijna 47.000 euro) losgeld betaald aan een tussenpersoon, maar die had zich met het geld uit de voeten gemaakt.
„Er waren drie stapels van elk ongeveer twintig lichamen”, zo beschrijft de 56-jarige Beyat de toestand die hij in het mortuarium aantrof. „De medewerker zei dat ik ze moest doorzoeken om te kijken of mijn broer erbij was. Ik moest ze optillen tot ik mijn broer gevonden had.”
Zoals de meeste ontvoerde Irakezen vertoonde Hussein Beyats lichaam tekenen van marteling, in dit geval gaten in de schedel die waren veroorzaakt door een elektrische boor.
Honderden lichamen zijn uit het water gehaald in Suwayrah, waar zij in netten terecht waren gekomen die in deze plaats ten zuiden van Bagdad in de Tigris zijn gespannen om te voorkomen dat er wier in een nabijgelegen kanalenstelsel terechtkomt. De meeste doden zijn verminkt door marteling, een praktijk waar alle partijen zich schuldig aan maken, maar in het bijzonder de sjiitische moordbendes.
Koelwagens
Medewerkers van het ministerie van Volksgezondheid breken zich het hoofd over manieren om de vele doden beter te kunnen verwerken. Een van de voorstellen is koelwagens in te zetten, bemand door medewerkers die lichamen kunnen identificeren. „Dat zou een groot probleem voor ons oplossen”, zegt Al-Obaidi.
Omdat de overheid niet tegen de taak is opgewassen, komt het begraven van de slachtoffers meestal voor rekening van liefdadigheidsorganisaties. Een van de grootste is de organisatie van de sjiitische geestelijke en krijgsheer Muqtada al-Sadr. Deze heeft sinds 1 september al meer dan 3000 naamloze doden begraven bij de heilige stad Karbala in Zuid-Irak, aldus een medewerker.
Um Amir kwam te laat bij het mortuarium van Bagdad. Een maand nadat haar broer Adnan Hussein was verdwenen in de westelijke wijk Bayaa, waar hij plastic zakken verkocht, kon de 56-jarige vrouw hem alleen nog identificeren aan de hand van een foto op de computer van het mortuarium. „De medewerker vertelde me dat hij al is begraven. Ze hadden ruimte nodig voor nieuwe doden.”