In de marge
Christelijke godsdienst is minder zelfverzekerd geworden. Dat zei dr. G. Dekker deze week bij de presentatie van zijn nieuwste boek “Van het centrum naar de marge”. In de jaren twintig was de kerk nog intolerant. Er is echter sprake van een radicale ommekeer. De Bijbel fungeert volgens de emeritus hoogleraar steeds minder als exclusieve bron van kennis en waarheid. Ook op ethisch gebied blijkt de wissel om.
Die woorden zijn globaal gesproken allemaal waar. Maar in de informatie rond de publicatie leek weinig aandacht te bestaan voor de -inderdaad kleine en bescheiden- groep van bevindelijk gereformeerden. De reformatorische zuil is tamelijk traditioneel. En niet volledig eensgezind. Toch is hij er. Hoewel ook hier sprake is van kerkverlating. De Bijbel staat er nog centraal. Ten aanzien van de levensstijl is sprake van -akkoord, meer of minder gehoorzaam- luisteren naar Gods heilzame liefdewet.Dekker ziet vooral toekomst voor wereldlijk christendom dat de mondigheid van de moderne mens aanvaardt. Dat valt enigermate te betwijfelen. Zodra christenen de openbaring van God als bron en norm voor het geloof loslaten, komt de klad er in. Want dan blijft er niet meer over dan “religieus besef”. J. H. Bavinck typeerde dat besef ooit als een “tamelijk taaie substantie.” Maar vroeg of laat gaat het teloor. Als zodanig schildert de godsdienstsocioloog een verdrietig beeld.
Het is begrijpelijk dat het -snel afkalvende- “grote” christendom “strenge” calvinisten in de marge plaatst. Datzelfde gebeurt met “evangelische en charismatische stromingen, die de nadruk leggen op het persoonlijk geloofsleven.” Dekker noemde ze expliciet “niet maatschappelijk relevant.” Gaat dat niet een beetje kort door de bocht? Zijn alleen veel mensen tellende groepen van belang? Daar valt -vanuit historische en religieuze optiek- een en ander op af te dingen.
Er bestaat een belangrijker vraag dan de kwestie of de godsdienstsocioloog terecht zo’n etiket plakt. Die vraag is niet aan Dekker gericht. Maar aan ons. Aan de op het eerste gezicht verzwegen of “niet maatschappelijk relevant” geachte groepen. Realiseren wij ons dat we in de marge terechtkomen? Of menen wij -vertrouwend op de rijke, protestantse historie- dat het wel losloopt? Als dat zo zou zijn, is het hoog tijd om de ogen open te doen en de geesten te beproeven.
Zouden die kleine groepen inderdaad “niet maatschappelijk relevant” zijn? Hebben wij de samenleving niets meer te zeggen? Er is sprake van diverse samenwerkingsverbanden waarin mensen gemeenschappelijke belangen behartigen. Dat is mooi. Er zijn kerken die druk evangeliseren. Prachtig. Maar is de reformatorische zuil meer dan een sociaal systeem met regels en tradities? Hebben wij nog een boodschap? Of ontbreekt het ten enenmale aan innerlijke kracht?
De vroegchristelijke kerk kende niet zo veel organisaties. Geen christelijke scholen. Geen Reformatorisch Dagblad. Geen ChristenUnie. Geen Staatkundig Gereformeerde Partij. Christenen wisten zich -inderdaad: niet allemaal- desondanks staande te houden in de maatschappij. De kerk groeide en had werfkracht.
De vroege kerk stond midden in het heidendom. Zij wist zich dagelijks aangevochten. Christenen onderhielden veel armen in Rome. Ook als die niet tot de kerk behoorden. Ze bekenden dagelijks kleur. Ondanks alle “onplezierige” dingen -onrechtzinnigheid, onenigheid, ketterij- brandde het vuur van de Heilige Geest. Dat vuur had aantrekkingskracht.
Christenen die in de marge raken, mogen niet zonder meer de secularisatie de schuld geven. Want het kan ook zijn dat wij te gewend zijn geraakt aan een gemakkelijk leven en rust daarbij. Zouden wij ons niet meer moeten afvragen of het vuur nog brandt?