Liever geen brandstof van een noodlemaker
TILBURG - De noodzaak van een geleidelijke overgang naar een duurzamere manier om energie op te wekken is overduidelijk. Op welke alternatieve bronnen er daarbij moet worden ingezet, is dat allerminst. Worden het biomassaplantages met wilgenbomen of gaan we voor zonne-energie? „Sorry, maar als een noodlemaker mij straks van brandstof moet voorzien, dan word ik erg zenuwachtig.”
Mocht de aandacht voor het mondiale energievraagstuk al wat zijn verslapt, sinds enkele weken staat het onderwerp in ieder geval weer prominent op nationale en internationale agenda’s. Na het verschijnen van de horrorfilm over klimaatsverandering van de voormalige Amerikaanse vicepresident Gore vorige maand, plus de presentatie van een alarmerend rapport van de Britse topeconoom Stern is klimaat weer hot.Tijdens een door de Universiteit van Tilburg georganiseerde bijeenkomst gisteren, debatteerden energiedeskundige dr. André Faaij van het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht en de Amsterdamse milieuprofessor Lucas Reijnders (UvA) over de mogelijkheid en wenselijkheid van verschillende alternatieve bronnen.
Want dat de toekomstige energievoorziening anders zal moeten, is wel duidelijk. Niet alleen om de uitstoot van CO(in2( terug te dringen met het oog op het versterkte broeikaseffect, ook de voorraad fossiele brandstof (olie, gas, kolen) slinkt in rap tempo. En dat terwijl het internationaal energiebureau IEA deze week becijferde dat het mondiale energieverbruik in 2030 waarschijnlijk ruim de helft hoger zal liggen dan nu.
In de strijd tegen klimaatsverandering en krimpende fossielebrandstofvoorraden wint alternatieve energie met de dag aan belang. Faaij toont zich optimistisch over de rol van biomassa voor de toekomstige mondiale energievoorziening. In zijn ogen kan de opwekking van energie uit biomassa op termijn de huidige vraag naar olie vervangen. „De hoeveelheid verhandelbare biobrandstof verdubbelt ieder jaar. Groeilimieten worden vaak niet bepaald door geld- of ruimtegebrek, maar door de capaciteit om plantages aan te kunnen leggen.”
Reijnders heeft het duidelijk niet zo op de massale inzet van biomassa. Liever ziet hij grootschalige investeringen in wind- of zonne-energie. „De zon biedt ons iedere dag 10.000 keer meer energie dan we aan fossiele brandstoffen verbruiken. Daar moeten we toch iets mee kunnen?”
Volgens de milieuprofessor is de ontwikkeling van zonne-energie vele malen efficiënter dan de teelt van biomassa voor energiedoeleinden. „Bovendien heb je voor fysieke systemen zoals wind- en zonnecollectoren minder ruimte nodig. Wist u dat er voor de Nederlandse behoefte aan biodiesel een landbouwoppervlak voor biomassagewassen nodig is dat Nederland ruim 2,5 keer overtreft?”
Bovendien is Reijnders bang dat de productie van brandstoffen uit biomassa de teelt van voedingsgewassen in ontwikkelingslanden verdringt. „Als je ziet hoe de vraag naar palmolie de voedingsmarkt nu al beïnvloedt, dat is gigantisch. Terwijl de productie van biomassa mondiaal gezien nog altijd in de kinderschoenen staat.”
In de ogen van Faaij kunnen ontwikkelingslanden juist profiteren van het maken van biobrandstoffen. „Met gebruik van onze technieken kunnen er daar in de landbouw enorme efficiencysprongen worden gemaakt. In Afrika ligt de gemiddelde graanopbrengst per hectare ongeveer op een ton, zo’n tien keer minder dan bij ons. Bedenk eens hoeveel landbouwgrond we kunnen winnen wanneer we onze kennis daar toepassen.”
Op die vrijgemaakte gronden kunnen vervolgens gewassen worden verbouwd voor het maken van biobrandstoffen, zegt Faaij. „Geen koolzaad of suikerriet, maar hout- en grasachtige gewassen met een hoge energie-efficiëntie en een dito CO(in2(-reductiepotentieel, zoals wilgen, miscanthus, populieren en olifantsgras, dus biomassa uit reststromen voor brandstoffen van de tweede generatie. De prijs daarvan kan prima concurreren met die van fossiele brandstoffen. Daardoor vloeit er eindelijk geld binnen in die arme gebieden.”
Reijnders bepleit echter eerst en vooral energiebesparing. „Dat is prioriteit één, twee en drie. In industrielanden is een efficiencyverhoging met een factor drie haalbaar. Dat betekent dat we uit kunnen met een derde van ons huidige brandstofverbruik.”
Onlangs las de milieuprofessor dat een producent van noodles zich met zijn palmolieplantages wilde gaan toeleggen op het maken van biobrandstoffen. „Sorry, maar als een noodlemaker mij straks van brandstof moet gaan voorzien, dan word ik erg zenuwachtig.”
Volgens Faaij valt er echter weinig te kiezen. „Rijke landen moeten de uitstoot van broeikasgassen in 2050 terugbrengen met 60 tot 80 procent onder het niveau van 1990. Dat is enorm. Alle registers moeten open.”