VNO-NCW legt kritiek naast zich neer
Werkgeversorganisatie VNO-NCW neemt afstand van de kritische reacties op haar idee om te overwegen meer CAO’s te sluiten met ondernemingsraden in plaats van met vakbonden.
VNO-NCW-voorzitter Schraven opperde maandag in een interview het idee om de bonden bij CAO-onderhandelingen buitenspel te zetten. Hij wees erop dat de vakbonden door hun dalende ledenaantallen onvoldoende representatief zijn, terwijl ze bovendien te weinig oog hebben voor loonmatiging.
De vakbeweging reageerde maandag erg negatief op het idee om de bonden te passeren bij de CAO-onderhandelingen. Ze stelden dat ze „niet naar het pijpen van Schraven willen dansen”; ze vermoedden dat Schraven zich een beetje stoer wil voordoen bij het nieuwe kabinet.
De vakbonden menen dat ze zich wel degelijk verantwoordelijk gedragen en voldoende leden hebben om alle werknemers te vertegenwoordigen. CNV’er Van Splunder zegt dat juist onduidelijk is of VNO-NCW wel representatief is voor de ondernemers.
VNO-NCW wijst de kritiek van de hand. „Ons idee is bedoeld voor de lange termijn”, benadrukt directeur N. van Kesteren van VNO-NCW. „Het zijn zaken die over een paar jaar gaan spelen. Natuurlijk werpt dat zijn schaduw vooruit, maar de kritiek gaat ervan uit dat we het nu op korte termijn zouden invoeren.”
Van Kesteren zegt in een reactie dat „er nu wel erg veel wordt verbonden” aan het idee van VNO-NCW. Dat zijn organisatie onvoldoende leden zou hebben, vindt hij „nergens op slaan.” Van Kesteren: „Wij staan voor 80 procent van het bedrijfsleven. Honderdvijftig brancheorganisaties zijn bij ons aangesloten, waaronder alle grote branches.”
Het idee van VNO-NCW voor CAO-onderhandelingen met de ondernemingsraden vloeit voort uit een interne studie naar de verhouding met de vakbonden. Die studie kijkt onder meer naar de vergrijzing van de vakbondsleden. Ook de financiële en bestuurlijke problemen van FNV Bondgenoten worden daarbij betrokken.
Volgens hoogleraar arbeidsrecht E. Verhulp kunnen ondernemingsraden niet met de werkgevers onderhandelen over een collectieve arbeidsovereenkomst. In zijn ogen missen leden van ondernemingsraden de nodige opleiding en zijn zij niet onafhankelijk genoeg.
Ook is Verhulp het niet eens met Schravens uitspraak dat werknemers eerder dan vakbonden bereid zijn tot loonmatiging. Hij gelooft daar niet in. Bovendien vindt hij dat de bonden en vooral de vakcentrales over het algemeen zeer verantwoord handelen. „Tot nu toe zie ik van hun kant een zeer correcte handhaving van het Akkoord van Wassenaar (1982, over gematigde loonstijging). De vakbeweging valt geen onverantwoordelijke opstelling te verwijten.”
„Het grote graaien gebeurt op bepaalde niveaus. De topinkomens stijgen aanzienlijk meer dan de CAO-lonen. In de hogere lonen wordt soms geen matiging toegepast, dat is voor de vakbonden moeilijk aan de leden uit te leggen”, vindt Verhulp.