Probleem kerkelijk werker is zijn imago
Moet de kerkelijk werker worden toegelaten tot het ambt van predikant? Volgens J. Broekman is dat niet de oplossing van het probleem. Kerkenraden moeten aan de kerkelijk werker de plaats geven die bij hem of haar hoort en daarmee zijn of haar specifieke kennis benutten.
De discussie over de positie van de kerkelijk werker is weer opgelaaid. Vorige week promoveerde dr. H. A. Post op het proefschrift ”De kerkelijk werker en het ambt”. Het onderwerp is nog actueler geworden toen bekend werd dat de synode van de Protestantse Kerk in Nederland het rapport ”Pastor in beweging” binnenkort gaat bespreken. In dat rapport wordt onder andere voorgesteld de kerkelijk werker onder bepaalde voorwaarden toe te laten tot het ambt van predikant. Woensdag brachten twee jonge promovendi in soms niet mis te verstane woorden in deze krant naar voren dat een predikant toch echt een academicus moet blijven.Het is goed dat de positie van de kerkelijk werker weer eens in het middelpunt van de belangstelling staat. Juist ook nu de synode van de PKN over hun positie gaat discussiëren. Er is al veel nagedacht over hun positie, hun frustraties en hun zegeningen, en ik wil vanuit deze groep harde werkers op het kerkelijk erf ook een bijdrage leveren.
”Plaats kerkelijk werker in het ambt”, zo kopte het artikel betreffende de promotie van dr. Post vorige week dinsdag in deze krant. ”Hbo-theoloog bijt academicus niet”, zo stelde prof. dr. A. van de Beek diezelfde dag tijdens een symposium over dit onderwerp. Afgezien van de vraag of je wel van een hbo-theoloog kunt spreken, verkondigde hij een mening die niet door iedereen gedeeld werd. Ook door mij niet. En ik vraag me af of kerkelijk werkers met deze stellingen nu daadwerkelijk geholpen worden. Want er is inderdaad nogal wat frustratie onder kerkelijk werkers, en die wordt niet opgeheven door hen maar tot predikant te ’promoveren’.
Loopjongen
Inderdaad, ook vanuit onze sectie vinden we dat een hbo’er niet zomaar predikant in een gemeente moet worden. Voor hen die dat willen is er een andere weg: de academische. Ik heb die weg ook gekozen. Men zal verder moeten studeren om in het predikantsambt geroepen te kunnen worden. En daarbij is niet alleen het beheersen van de grondtalen een argument, maar vooral ook een wetenschappelijke beoefening van de theologie. En dat is een doorgaande oefening, die een hbo’er, als hij geen volledige academische opleiding volgt, dan ook altijd zal missen.
Maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. De problemen waar de meeste kerkelijk werkers tegen aanlopen, liggen overigens niet in de kerkorde of bij de landelijke kerk. En ook niet in de vraag of ze al of niet in het ambt staan, zoals Post suggereert. Het probleem ligt veelmeer in het feit dat de kerkelijk werker zich op het werkveld vaak het ’hulpje van de dominee’ of de ’loopjongen’ voelt, en dat menig gemeentelid zo ook tegen hem of haar aankijkt. Vaak wordt, ook door kerkenraden, aan hem of haar niet de plaats toegekend die bij een kerkelijk werker hoort.
Er wordt nogal eens voorbijgegaan aan de specifieke opleiding die de kerkelijk werker genoten heeft. Zij zijn specialisten op terreinen als pastoraat, catechese, evangelisatie of gemeenteopbouw. En van deze specialismen wordt te weinig gebruikgemaakt. Een kerkenraad vergadert gerust over pastoraat zonder de kerkelijk werker erbij te halen, terwijl dat zijn specialisme is. En als iemand daardoor frustraties oploopt, is dat niet op te lossen of goed te maken met een preekconsent. Wel met een duidelijke plaats in het werk in de gemeente. Gemeenteleden begrijpen echt wel wat een pastoraal werker is. Dat is hun goed duidelijk te maken.
Daarbij is het van belang dat er in het beleidsplan een goede omschrijving van een kerkelijk werker gegeven wordt. Bijvoorbeeld als vormings- of toerustingswerker. De kerkelijk werker zou ook werk op diaconaal terrein kunnen doen, pastoraat onder ouderen of toerusting van catecheseteams. Er moeten terreinen komen waarop de kerkelijk werker de eerste verantwoordelijkheid krijgt. Dit voorkomt frustraties en een ’loopjongensimago’.
Geen gemeentewerker
De suggestie van dr. Post om een vierde ambt in te stellen, het ambt van gemeentewerker, is ook niet de oplossing. De kerkelijk werker moet niet een soort betaalde ouderling worden, want hij heeft een specifieke deskundigheid die haar eigen plaats in de gemeente verdient. Nog een ambt erbij maakt de onduidelijkheid rond zijn positie alleen maar groter. Gemeentewerker? Pastoraal werker? Kerkelijk werker? Laat de gemeente wennen aan het begrip ”kerkelijk werker”!
Er is ook al eens geopperd om het ambt van evangelist in te stellen. Inderdaad zou dat op grond van Efeze 4:11 te verdedigen zijn. Prof. G. Heitink wilde enkele jaren geleden elke kerkelijk werker in het ambt van evangelist stellen. Dat is onjuist, want niet iedere kerkelijk werker is op evangelisatorisch terrein werkzaam. In het Nieuwe Testament vervulden de evangelisten hun opdracht op het zendingsterrein. In onze tijd zou je kunnen denken aan de vorming van nieuwe gemeenten in grote, nieuwe wijken. Dan zou je bij uitzondering kunnen denken aan het ambt van evangelist. In andere gevallen is het niet raadzaam.
Laten we niet alleen óver de kerkelijk werkers praten, maar vooral ook mét hen. Daarom belegt de hervormd-gereformeerde sectie in de Vereniging van Kerkelijk Werkers komend voorjaar een dag om zich te bezinnen op al die voorstellen rond de kerkelijk werker die ons de afgelopen tijd hebben bereikt.
De auteur is secretaris van de hervormd-gereformeerde sectie in de Vereniging van Kerkelijk Werkers en kerkelijk werker in de hervormde gemeente van Voorthuizen.