„Kandidatenoverschot? Zendelingentekort!”
In de stromende regen echode donderdag de eerste psalm, „Laat ’s Heeren lof ten hemel rijzen. Hoe goed is ’t onzen God te prijzen!” een beetje verwaaid en verregend door de Driebergse bossen. In het openingsgebed van de 91e zendingsdag van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) vroeg bestuursvoorzitter ds. H. F. Klok of „de weersomstandigheden niet te zeer zouden hinderen.”
Ondanks grijze, dreigende luchten donderdagmorgen in het hele land, ondernamen enkele duizenden leden van de „hervormd gereformeerde zendingsgemeente”, zoals ds. Klok de aanwezigen omschreef, de reis. Het waren er wel wat minder dan vorig jaar. De GZB-voorzitter zei tot troost dat het wel jaren geleden was dat het zoveel regende op een zendingsdag. Na afloop werd er geconcludeerd dat men lang in het geheugen moest wroeten om zich te herinneren wanneer het op een zendingsdag de hele dag lang regende.
Dat nam niet weg dat veel bezoekers een grote vindingrijkheid toonden om toch droog te blijven. De sprekerstent stond midden op een voetbalveld aan de rand van het bos. De meeste bezoekers zaten zoals altijd aan de lommerrijke bosrand. Met meegebrachte stukken plastic hadden enkelen het doelnet waterdicht gemaakt zodat men droog zat. Anderen namen een grote tuintent mee. Paraplu’s zag men in alle soorten en maten als een dak boven de in regenkleding gehulde bezoekers, van wie de meesten hun eigen tuinstoel hadden meegebracht. De preses van de hervormde synode, ds. A. W. van der Plas, die speciaal welkom geheten werd, zat gehuld in een regenjas en voorzien van een paraplu bij het officiële ”meldpunt” bij de hoofdingang onder een grote boom.
De grote jaarlijkse ontmoetingsdag in de open lucht is er een van herkenning, ontmoeting en gesprek, maar, zo zei ds. Klok, vooral een dag van ontmoeting als zendingsgemeente rondom het Woord.
Die veelzijdige ontmoeting kwam op bijzondere wijze tot uitdrukking tijdens het programmaonderdeel ”begroeting van zendingsarbeiders”. Op het podium verzamelden zich gewone en buitengewone zendingsarbeiders die momenteel met verlof zijn in ons land. Op het moment dat zij zich presenteerden, rond twaalf uur, vlak voor de middagpauze, werd het even droog. De aanwezigen zongen hen staande, maar met net ingeklapte paraplu’s, de verzen 3, 4, 6 en 7 uit de Morgenzang toe.
Werkers met verlof uit Egypte, Ethiopië, Noord- en Zuid-Sudan, Micronesië, Zimbabwe, Albanië en Frankrijk (radiowerk ten behoeve van Berbers in Noord-Afrika), Kenia en Libanon stelden zich voor. Zij lichtten kort hun werk toe, vroegen om voorbede en betrokkenheid of bedankten daarvoor. Ds. Klok merkte op dat het niet alleen voor de aanwezige bezoekers een bijzonder moment van ontmoeting met de zendingswerkers was, maar ook voor de werkers zelf, die elkaar ook zelden spreken.
De collecte werd met nadruk aangekondigd door de GZB-penningmeester, A. C. Ph. Hardonk. Hij noemde twee zaken die onmisbaar zijn voor het werk van de GZB. „In volgorde van belangrijkheid noem ik u: gebed en geld.” Gebed voor het werk van de zending dient volgens de penningmeester voortdurend plaats te hebben. Maar om de GZB, met in totaal tachtig gewone en buitengewone zendingsarbeiders, te laten draaien is veel geld nodig „omdat we niet van de wind kunnen leven.” Bovendien zei Hardonk dat „er mensen zijn die wel uit zouden willen gaan maar dat niet kunnen omdat de GZB geen geld heeft. Er is werk, er zijn mensen maar ze kunnen niet uitgaan. Dat kan niet.” Op het terrein stonde grote oranje melkbussen opgesteld waarin men gaven kon deponeren. De penningmeester raadde aan, ter wille van het personeel dat die bussen moest sjouwen en legen, vooral papiergeld te geven.
Tijdens de middagpauze werd het in de marktkraampjes met boeken, Bijbels, speelgoed en handwerkartikelen, die onder de bomen opgesteld waren, wat drukker. Ook daar was een extra ’waterkering’ aangebracht. In de IZB-stand stond predikant-directeur ds. D. Ph. C. Looijen eigenhandig extra plastic tegen het inregenen van de boekentafel te bevestigen.
Een jongetje in een ijscokraampje stond er de hele dag wat verloren bij. „Veel kinderen mogen van hun ouders aan het eind van de dag, als beloning voor een hele dag stilzitten, een ijsje”, zegt hij lachend. Voor de kleintjes was er een speciaal programma. Dat was ook het geval voor de tieners, die vergast werden op een interactief programma. Op het hoofdpodium werd ’s middags een jeugdverhaal verteld door mevrouw Frida van der Linde.
De zendingsdag was gegroepeerd rond een viertal schriftoverdenkingen. Nadat ds. Klok 1 Korinthe 9:14-27 had gelezen en een korte inleiding had gehouden over het thema van de zendingsdag, ”Alles ervoor over!”, kwam ds. M. van Duijn uit Eindhoven aan het woord. Daarna spraken, over de dag verspreid, de predikanten J. Geene uit Katwijk aan Zee, B. J. van de Kamp uit Wageningen en J. A. Brussaard uit Scherpenzeel.
Ds. Van Duijn sprak over 1 Korinthe 9:16: „De nood is mij opgelegd. Wee mij als ik het Evangelie niet verkondig!” De predikant zette het dwangmatig moeten van sommigen die in de zending willen werken, tegenover het feit dat bij Paulus de nood is opgelegd. Niet Paulus’ eigen ’spirit’, maar de Geest van God maakt de toon in Paulus’ brieven anders, maar niet minder klemmend. Daarbij legde de Eindhovense dominee de vinger bij de opdracht om aan alle volken het Evangelie te verkondigen. „Ongehoorzaam zijn aan de opdracht van God staat gelijk aan onheil. Paulus kan en mag er niet omheen. Maar het is geen gemakkelijke opdracht. De nood is niet niks. In een tijd waarin we als christelijke gemeente in ons land minderheid zijn geworden, zal deze noodzaak soms ook heel wat pijn en moeite gaan kosten.’’ Hij riep op de nood van ieder mens buiten Christus ter harte te nemen.
Ds. Geene deed aan de hand van 1 Korinthe 9:20-23 de oproep ons kruis, waaraan onze eigen wil en zin gekruisigd zijn, op te nemen. Zelfopoffering en zelfverloochening in de dienst van het Evangelie kunnen alleen in nauwe geloofsverbondenheid met Christus, zei hij. „Dragen wij, als vrienden van de GZB, het heil van de miljoenen op het hart? Hebben we er alles voor over? Gaan we vroeger uit bed om in gebed te strijden met alle zendingswerkers?” Hij wees erop dat het ook gevolgen heeft voor de portemonnee. De predikant legde de vraag voor of de aanwezigen de Heere wel vragen of Hij hen gebruiken kan. „Kandidatenoverschot? Zendelingentekort!”
Ds. Van de Kamp sprak over de ”redding van enigen” (1 Korinthe 9:22b). Hij ging heel concreet in op de vraag of wij ons wel verdiepen in de Joodse cultuur om echt met hen tot Christus te gaan, „òf hanteren we onze beperkte kennis van het Jodendom om ons naar hen toe af te grenzen?” „Laten wij in ons hart de gedachte toe dat wij toch de Christus niet hebben verloochend? Lezen wij wel eens in de koran om een gesprek te krijgen met de moslim in onze straat? Of houden wij de afstand liefst zo groot mogelijk?”
Ds. Brussaard ten slotte sprak over ”doelgerichte training’’ aan de hand van 1 Korinthe 9:24-27. Hij ging in op het beeld uit de sport dat Paulus gebruikt. Hij zei dat vooral nodig is de verborgen omgang met God te kennen, om zo te horen wat God van ons vraagt. „Vanuit de binnenkamer, komen ook andere trainingsprogramma’s in het vizier: kerkdiensten, bijbelkring, vereniging, club, catechisatie en cursus alsmede het getuigend gesprek. Maar die taak moet wel in afhankelijkheid van de Geest gedaan worden. Het zien op Hem haalt de angstige kramp weg en vervult met vreugdevolle ernst.’’