Buitenland

„Ik moet erheen, het land rekent op mij”

BOEDAPEST - Slechts drie jaar is ze getrouwd geweest met Pal Maleter, de militaire leider van de Hongaarse opstand. De laatste keer dat Judith Gyenes haar man levend zag, was in de gevangenis op 8 mei 1958 - hun huwelijksdag.

23 October 2006 11:54Gewijzigd op 14 November 2020 04:13
BOEDAPEST – Judith Gyenes, de weduwe van de militaire leider van de Hongaarse Opstand: „Op 17 juni 1958 stond in de krant dat de dag ervoor de doodstraf aan mijn man was voltrokken.” Foto RD
BOEDAPEST – Judith Gyenes, de weduwe van de militaire leider van de Hongaarse Opstand: „Op 17 juni 1958 stond in de krant dat de dag ervoor de doodstraf aan mijn man was voltrokken.” Foto RD

Twee dagen na het uitbreken van de revolutie op 23 ok tober 1956 komt commandant Pal Maleter in een tank aan bij de Kiliankazerne in het centrum van de hoofdstad - een van de grote haarden van verzet. „Mijn man klom uit zijn tank en vroeg aan de mensen op straat waarom ze aan de opstand meededen. Hij herkende zich in hun verhaal en besloot hun zijde te kiezen”, zegt Gyenes (1932) in restaurant Nosztalgia in Boedapest.De lezing van Gyenes wordt overigens genuanceerd door historici. Pas op 28 oktober liet Maleter zijn superieuren officieel weten „dat hij niet langer bereid was op de opstandelingen te schieten”, schrijft de Brit Bob Dent in zijn boek ”Budapest 1956, Locations of Drama”.

Het militaire bedrijf was Pal Maleter (1917) niet vreemd. Na zijn opleiding aan de militaire academie vocht hij tijdens de Tweede Wereldoorlog aan het Oostfront tegen het Rode Leger. Nadat de Sovjets hem gevangen hadden genomen, werd hij communist. „Toen hij vernam dat Duitsland begin 1944 Hongarije had bezet, be sloot hij te gaan vechten voor de bevrijding van zijn land”, luidt de toelichting van zijn vrouw. Na de oorlog zette Maleter zijn carrière in het leger voort.

Dat Maleter zich in 1956 aan de zijde van de opstandelingen schaarde, was volgens zijn vrouw omdat hij was teleurgesteld in het communisme. „Net als zo veel anderen accepteerde mijn man de idealen van het communisme. Hij kwam er echter achter dat de praktijk er heel anders uitzag.” De uit een familie van intellectuelen afkomstige Maleter zag hoe zijn omgeving het slachtoffer werd van een overheid die wilde afrekenen met ”klassenvijanden”.

Op 3 november benoemt de nieuwe regering van Imre Nagy Maleter tot minister van Defensie. In die hoedanigheid begint hij direct te onderhandelen met vertegenwoordigers van de Sovjet-Unie over terugtrekking van het Rode Leger.

Als hij ’s avonds zijn vrouw per telefoon laat weten dat de gesprekken op verzoek van de Sovjets de volgende dag verder zullen gaan op een militaire vliegbasis even buiten Boedapest, krijgt Judith een naar voorgevoel. Maleter is echter niet te vermurwen: „Nu doet zelfs mijn familie er niet toe. Ik moet erheen. Het land rekent op mij.” „Het waren zijn laatste woorden als vrij man aan mijn adres”, zegt de weduwe.

De bange voorgevoelens van Judith worden bewaarheid. De volgende dag trekken Russische tanks Boedapest binnen, waarna de opstand snel doodbloedt. Omtrent het lot van haar man verkeert Gyenes vele dagen in onzekerheid. Pas begin december hoort ze van een -vrijgelaten- directbetrokkene wat er op 4 november is gebeurd. „Kort na begin van de onderhandelingen werd de Hongaarse delegatie gearresteerd en gevangengezet.”

Slechts twee keer krijgt Judith toestemming om haar man te spreken. „In april 1957 en in mei 1958. Op 17 juni 1958 stond in de krant dat de dag ervoor de doodstraf was voltrokken aan Pal Maleter.”

Judith -die na de opstand wel wordt verhoord maar niet gevangengezet- gaat daarna moeilijke jaren tegemoet. Zo moet ze steeds op zoek naar ander werk. „Overal waar ik aanklopte, werd ik afgewezen. „Iemand die zo onbeschaamd is de naam van Maleter te dragen, moet maar omkomen van de honger”, kreeg ik van de autoriteiten te horen”, aldus Gyenes, die na een huwelijk van dertien jaar in 1981 opnieuw weduwe werd.

Een vertrek naar het buitenland heeft ze nooit overwogen. „Officieren die onder het commando van mijn man hadden gestaan, boden mij kort na de opstand de mogelijkheid om te vluchten. Via hun contacten zouden ze me over de grens kunnen helpen. Ik weigerde, omdat ik mijn man niet in de steek wilde laten.”

Genoegdoening kwam er uiteindelijk op 16 juni 1989, toen Maleter en andere hoofdrolspelers van de opstand na hun rehabilitatie opnieuw werden begraven - ditmaal eervol. Toch is Gyenes vijftig jaar na dato nog steeds somber gestemd over de Hongaarse politiek, die zo sterk verdeeld is. „Waarschijnlijk zal ik het niet meer beleven dat er een democratie en een vrije samenleving zullen zijn zoals die mij voor ogen staan.”

Dit is het tweede artikel in een serie over 50 jaar Hongaarse Opstand.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer