Warme woorden voor Kok
Wim Kok was er niet meer bij. Niet in het hem zo vertrouwde vak K, maar ook niet op de tribune of in de speciale loge voor oud-kamerleden en oud-bewindslieden. Waarschijnlijk zat de oud-premier gewoon thuis, bij Rita op de bank in Amsterdam. Om via de tv te luisteren naar de regeringsverklaring van zijn opvolger Balkenende.
En wat hoorde hij? Warme woorden van dank aan zijn adres. In een lange alinea complimenteerde de komende man de gaande man voor „acht jaar grote toewijding” en daarvóór nog eens „vijf jaar sanering van de overheidsfinanciën.” Om te eindigen met het toewensen van verdiende (vakantie)rust en een namens velen uitgesproken „Wim, bedankt!”
De nieuwe minister-president Balkenende haakte met deze sympathieke woorden aan bij een oude kamertraditie. Dit goede gebruik is geïntroduceerd door dr. L. Beel, minister-president van 1946 tot 1948. In 1946 zette hij bij zijn eerste optreden als premier zijn voorganger ir. Schermerhorn in het zonnetje. „Het vorige kabinet heeft bij zijn optreden verklaard zijn werkzaamheden te zullen richten op herstel en vernieuwing en onder de bezielende leiding van zijn voorzitter, dien ik van deze plaats gaarne hulde breng, heeft het inderdaad menige schrede op weg naar dit doel gezet.”
Na 1946 werd dit huldeblijk regel, uitzonderingen daargelaten. Ieder nieuw kabinet dat zich aan de Kamer presenteert, acht het zijn taak om de afgedankte ministers en staatssecretarissen nog eens lof toe te zwaaien voor alle bewezen diensten aan volk en vaderland. De voorganger-minister-president krijgt daarbij de meeste waardering over zich uitgegoten.
Het uitbundigst werden de premiers Drees en Lubbers bezongen, de een tien jaar minister-president, de ander recordhouder met twaalf premierjaren. In 1958 had opvolgend minister-president Beel voor Drees zijn mond vol aan deze ene ellenlange zin: „Het nieuwe kabinet wenst van deze plaats hulde en dank te brengen aan hem die gedurende meer dan dertien jaren deel heeft uitgemaakt van alle naoorlogse kabinetten en ruim tien jaren aan vier van deze kabinetten op voortreffelijke wijze leiding heeft gegeven, oud-minister-president dr. Drees, thans minister van Staat, aan wie Hare Majesteit de Koningin met ingang van vrijdag ontslag heeft verleend uit zijn ambt, onder bijzondere dankzegging voor de uitnemende diensten, onder dikwijls zeer moeilijke omstandigheden aan Haar en het Koninkrijk bewezen.”
Kok deed iets dergelijks in 1994 met Lubbers: „Hij verdient het te worden bedankt voor twaalf jaar minister-presidentschap, waarbij niet alleen zijn werklust en dossierkennis, zijn talent, zijn wil om compromissen te bedenken en te sluiten en zijn terecht soms nauwelijks onderdrukt ongeduld, maar vooral zijn reserveloze toewijding aan de vervulling van zijn ambt, ook in dit huis, met nadruk moet worden genoemd. Onze grote erkentelijkheid daarvoor breng ik graag tot uitdrukking.” Een daverend applaus in de Kamer bezegelde Koks woorden.
Omdat sommige premiers zichzelf opvolgen, staan zij voor de taak om zichzelf een schouderklopje te geven. In 1986 bijvoorbeeld bedankte Lubbers II Lubbers I. Uit Lubbers’ woorden bleek dat hij het noodgedwongen vertrek van nogal wat VVD’ers aan wie hij gehecht was, betreurde: „Ik zal hen missen bij onze hernieuwde inspanningen”, heette het. In 1989 herhaalde zich deze vertoning, toen Lubbers III Lubbers II moest uitzwaaien. Toen Kok op de grens stond van paars I en paars II, redde hij zich uit de situatie door de scheidende více-premiers te bedanken, te weten Dijkstal, die fractievoorzitter van de VVD was geworden, en Van Mierlo, die in dat jaar een punt zette achter zijn langdurige politieke loopbaan.
Iemand die het maar lastig vond zijn voorganger te prijzen, was premier Den Uyl in 1973. Te vuur en te zwaard had hij de ploeg van premier Biesheuvel bestreden. Ergens verstopt in zijn betoog kon er bij de rode voorman nog net mee door dat „de bewindslieden van het kabinet-Biesheuvel respect verdienen door de toewijding waarmee zij onder menselijk gezien zo ondankbare omstandigheden, hun taak hebben vervuld.” Mager, erg mager.
In het lastigste parket zat premier Van Agt in 1981. Graag zou hij nog vier jaar hebben doorgeregeerd met de VVD van „vrind” Wiegel, maar de kiezers hadden hem veroordeeld tot een coalitie met zijn grootste vijand, de al genoemde PvdA’er Den Uyl. Dus moest Van Agt laveren tussen eigen zin en tegenzin. Met als gevolg dat er dit uit de bus rolde: „Het behoort tot de edelste gebruiken van ons staatkundig bestel dat een aantredend kabinet zijn aanvaardingsrede opent met een eerbewijs aan degenen die in de voorafgaande periode het ambt van minister of staatssecretaris hebben vervuld. Graag houden wij ook dat gebruik in ere. Er is, dat spreekt vanzelf, verscheidenheid van oordeel over de wijze waarop onze maatschappij moet worden ingericht en dus is er verschil in waardering voor het in de voorbij jaren gevoerde beleid. Wij brengen onze voorgangers dank voor de toewijding waarmee zij hun taak hebben vervuld.”