Wenen
Het is een algemeen gebruik van een bedelaar om bij een verzoek om geholpen te worden niet alleen te zeggen dat hij arm en gebrekkig is. Hij zal zijn nood zeer verzwaren en vergroten om eerder en te meer getroost te worden.
Deze heilige listigheid gebruikt Job hier ook. Tot hiertoe heeft hij zijn ellende voorgesteld. Dat is hem niet genoeg, maar hij gaat door en maakt ze, gelijk ze was, zeer groot en zwaar voor God, de Heere. Hij zegt: Gij legt mijn voeten in een stok als iemand die de doodstraf krijgt. Want het is zo dat wanneer God de mens verdrukt en bezoekt, Hij tegen de mens is. Zulks blijkt hier ook duidelijk, want nu Job zijn ellende wil uitdrukken, zegt hij dat God tegen hem was.Dit moet ons dienen tot een rechtvaardige klacht voor ons allen, die Sion beminnen in deze bezwaarde en kommervolle tijden. Wat zullen wij zeggen? Bezoekt ons de Heere dat wij er niet anders uit kunnen afnemen dan dat Hij tegen ons is en onze vijand is? Wij mogen wel zeggen: Is dit nu het land dat zo schoon is, een vreugde van de gehele aarde? De kroon is van ons hoofd gevallen. Wee onzer dat wij zo gezondigd hebben. Zie, zo is de Heere nu tegen ons. Wij mogen wel treuren en ons hoofd tot water maken en onze ogen tot traanaderen om dag en nacht te wenen.
Guiljelmus Saldenus, predikant te Cokengen (”De weeklacht der heiligen”, 1654)