”Taalkloof”
”Taalkloof” luidt het kopje boven een column van jeugdwerkadviseur Sandor van Leeuwen in het JBGG-blad Daniël. Over „géluwen goud.”
„Sommige teksten in de Bijbel roepen vragen op. Op kamp, tijdens de Bijbelstudies bijvoorbeeld, lezen jongeren zonder blikken of blozen de meest ingewikkelde zinnen en moeilijke woorden. Wie vraagt wat het betekent, krijgt soms een wat hopeloze blik als antwoord. Jongeren anno 2006 verstaan -ik bedoel: begrijpen- vaak het Nederlands uit de zeventiende eeuw niet; de taalkloof is groot.Vaak wordt jongeren gemakzucht verweten. „Van computers begrijpen jongeren toch ook alles?” En natuurlijk moeten jongeren proberen te begrijpen wat er staat geschreven. Maar jongeren groeien op in een tijd waarin de taal van de computers wordt gesproken. En de taal van de Bijbel ontbreekt -helaas- maar al te vaak. En zou computertaal niet beter aansluiten bij het zondige hart dan het ouderwetse Nederlands? In de loop van de eeuwen zijn heel wat woorden in de Statenvertaling vervangen. ’Wijf’ is misschien wel het meest bekende voorbeeld. Woorden veranderen nu eenmaal in de loop van de tijd van betekenis. Nog zo’n bekend voorbeeld: onnozel. Dat klinkt heel wat negatiever dan de oorspronkelijke, positieve betekenis van het woord: onschuldig. Pas stuitte ik op Psalm 68:14: „Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud.” Géluwen? Geen idee. De lijst moeilijke woorden achter in mijn uitgave - van een onder ons bekende stichting - helpt. Géluwen, dat betekent geelachtig. Geelachtig goud dus.
In recente Bijbeluitgaven wordt die woordenlijst niet meer opgenomen. Want welke woorden moesten wel in die lijst en welke niet? En welke woorden zouden in de gewone tekst mogen worden vervangen? In ieder geval is géluwen zo’n woord waar iets mee gedaan moet worden. Want het is maar zo’n beetje blijven staan terwijl de andere woorden met de tijd mee veranderden. Het bewijs? Géluwen is een derdenaamvalsvorm van het Oudnederlandse woord geluw. Dus ”met uytgegravenen geluwen goude” is goed Nederlands, maar als de e achter goud verdwijnt, dan moet ook de en achter geluw worden geschrapt. Maar dan lijkt gewoon geelachtig een beter alternatief.”
Kerkblad voor het Westen
Mag iemand die zijn of haar lichaam ter beschikking stelt van de medische wetenschap rekenen op een vorm van kerkelijke begrafenis? In het christelijke gereformeerde Kerkblad voor het Westen gaat dr. G. C. den Hertog in op deze vraag.
„Jaren geleden deelde een bejaarde weduwe zonder kinderen en zonder naaste familie mij mee, dat ze had besloten haar lichaam „ter beschikking van de wetenschap te stellen.” Ze had er nog niet goed over nagedacht hoe het na haar overlijden zou moeten gaan. Ze ging er wel van uit dat haar heengaan ’s zondags in de dienst gememoreerd zou worden, maar daar hield het dan ook wel mee op.
Uiteindelijk heeft ze haar beslissing teruggedraaid, zonder daarvoor redenen te geven, en heeft zij een christelijke begrafenis gekregen, met teraardebestelling. Maar wat had ik gedaan, als zij bij haar voornemen gebleven was?
Voordat ik op de vraag inga, wat ik gedaan zou hebben, wil ik in grote lijnen schetsen wat ik graag met haar besproken zou hebben, als ze daar behoefte aan had gehad. Een eerste vraag is, waar iemands besluit om zijn of haar lichaam ter beschikking van de wetenschap te stellen uit voortkomt. Is de achtergrond dat hij of zij het lichaam enkel als ”stoffelijk omhulsel” en na het sterven als ”stoffelijk overschot” ziet? Dan zou ik wel eens even willen doorpraten over Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus, waar we belijden dat we met „lichaam en ziel” van Christus zijn.
Ik zou ook wijzen op Jacob en Jozef, die van hun nazaten de harde toezegging wilden hebben dat ze in Kanaän begraven zouden worden, omdat ze rekenden met Gods beloften. En als Paulus zegt dat dit vergankelijke onvergankelijkheid moet aandoen, kan het je toch niet om het even zijn hoe men na je overlijden met je lichaam omgaat? Nu, als er geen minachting voor het eigen lichaam, als door God Zelf in de moederschoot geweven (Psalm 139), achter zit, zou ik het graag hebben over wat het voor eventuele nabestaande betekent.
De weduwe die dit voornemen had, bezat kind noch kraai op de wereld. Dan ligt het toch anders dan wanneer er een echtgeno(o)t(e) en/of kinderen achterblijven. Je kunt zo’n beslissing niet in je eentje nemen, dunkt me. Je naaste familie moet een zware stem in het kapittel krijgen. Zij hebben straks geen graf, waar ze op de steen kunnen zetten: „hier rust tot de jongste dag…” We moeten niet onderschatten hoe zwaar dat kan (blijken te) zijn.
Ik zou ook het een en ander niet aanvoeren. Ik zou bijvoorbeeld niet aankomen met het argument dat begraven de enige optie voor een christen is. Om te beginnen: we zijn allemaal dankbaar als we een goede arts treffen. Maar die arts moet wel als student in een lichaam gesneden hebben om later zijn werk te kunnen doen. Daarnaast: wie zich realiseert wat er op termijn met zijn of haar lichaam gebeurt als de begraafplaats geruimd wordt, kan moeilijk nog heel grote woorden spreken. We zouden als kérk ons er misschien eens over moeten buigen, en zien of we zelf alternatieve mogelijkheden kunnen ontwikkelen. Maar de stand van zaken op dit moment is, zeker in het westen van het land, dat geen enkel nieuw graf nog ”eeuwigdurende rust” krijgt. Dat brengt mijns inziens met zich mee dat het moeilijker wordt voet bij stuk te houden en krachtig te pleiten voor begraven, en als kerk je sterk afwijzend op te stellen indien een gemeentelid meedeelt zijn of haar lichaam beschikbaar te willen stellen van de wetenschap.
De vraag die overblijft is of ik mijn medewerking zou geven aan een vorm van kerkelijke begrafenis, maar dan zonder teraardebestelling van het lichaam. In het concrete voorbeeld dat ik noemde, was dat een vraag. Als er helemaal geen familie is, voor wie zul je dan een bijeenkomst houden? Mijn gedachte is er bij het gemeentelid in kwestie er sterk voor te pleiten dat wél te doen. Als er naaste familie is, kan het ontbreken van een dienst van gedachtenis het rouwproces sterk verzwaren. En belangrijker nog: in zo’n dienst gaat het erom de Here te danken voor Wie Hij geweest is in het leven van de overledene, en dat we deze mens in ons midden mochten hebben. Juist omdat we niet geloven dat het met de dood uit is, maar dat deze mens op de jongste dag opgewekt zal worden, gedenken we hem of haar voor Gods aangezicht. Dat is meteen ook het antwoord op de vraag die ik net stelde: Als er helemaal geen familie is, voor wie zul je dan een bijeenkomst houden? Dan doe je het voor de gemeente, in wier midden deze mens geleefd heeft. En je verheugt je erover dat voor de overledene -net als voor jouzelf- geldt, dat God geen ”overblijfsel” ons lichaam nodig heeft om ons op zijn dag op te wekken uit de dood.”
Kerkblad
De recente cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau over ontkerkelijking spreken duidelijke taal. De kerk staat niet buiten het verval, schrijft ds. K. ten Klooster in Kerkblad, een uitgave van de Hersteld Hervormde Kerk.
„Er is geen waterdicht schot tussen kerk en wereld. Ik wil maar zeggen, dat zij niet buiten het verval staat. Zij is gebonden aan haar Koning, heeft Hem te dienen naar Zijn Woord, bestaat bij de gratie van God. Daarom is zij -heeft zij althans te zijn- anders en meer dan elke andere vereniging.
Maar het is voor haar niet genoeg de vorm vast te houden. Alles wat zich als kerk aandient, beschikt niet automatisch over de goederen van het heil en is niet vanzelfsprekend verzekerd tegen tijd en eeuwigheid. Ze heeft wel het pand te bewaren, maar ze is met verweren alleen niet klaar. Wanneer ze slechts op zichzelf is gericht en naar binnen is gekeerd, verstaat ze haar roeping niet. Wanneer zij het ’goed’ heeft onder gelijkgezinden, mist zij de werfkracht. Dan is zij slechts tégen en valt niet aan. Ze mist de passie voor zielen die onrustig maakt en bewogen. Dat is het grote gevaar dat ook ons bedreigt. Dat is eveneens verval.
De verheerlijkte Christus ontmaskert deze geest in de gemeente van Laodicéa met de woorden: „Gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek en gij weet niet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt.” Ze zijn in Laodicéa noch koud noch heet. En omdat ze lauw zijn zal Christus ze uit Zijn mond spuwen. Daarom klinkt het: „Wees dan ijverig en bekeer u” (Openbaring 2:14vv).
Dat zwaard is op ons gericht. Hoe kan de massa een werkelijke indruk krijgen van wat het christelijk geloof is in het licht van wat men op de televisie ziet, op de radio hoort en in de kranten leest? Maar wat ziet diezelfde massa dan van de kerk? Wat gaat er van haar uit? Het moet duidelijk zijn dat bekering eis van de tijd is. Omkeer, wederkeer. De bazuin mag, kan geen onzeker geluid laten horen. Want dan zal niemand zich tot de krijg bereiden (1 Korinthe 14:8). Daarom nemen we het ook vandaag toch maar op voor het geloof van de kerk der eeuwen. De boodschap van het Evangelie van de Heere Jezus Christus is de enige hoop.”