Gravamen als reactie op ‘homobesluit’
De generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen (GCBG) is niet het juiste adres om een bezwaar tegen het ’homobesluit’ in te dienen. Dat stelt de hervormde emeritus predikant ds. W. Chr. Hovius in een ingezonden artikel in ”de Waarheidsvriend” van deze week. Hij wijst in plaats daarvan op de mogelijkheid een gravamen in te dienen.
De predikant is er niet op tegen dat mensen bezwaren indienen tegen het hervormde synodebesluit dat alternatieve relaties in de toekomstige verenigde SoW-kerk gezegend kunnen worden. „Weliswaar wordt geen predikant gedwongen zulk een zegening te verrichten en wordt van geen kerkenraad vereist dat deze toestemming tot zegening van een relatie geeft. Maar het recht deze zegening te vragen en te laten geschieden, is aan kerkleden in een ordinantieartikel gegeven.”
Dat in de Schrift gepraktiseerde homoseksualiteit wordt afgewezen, is voor de predikant duidelijk. Hij vindt echter dat bezwaren indienen in de rechte weg moet gebeuren: bijbels verantwoord en in kerkordelijke zin. De kerkelijke rechter is volgens hem echter niet het goede adres.
„De GCBG toetst bij geschillen over beslissingen en handelwijze van ambtelijke vergaderingen of de gevolgde procedure correct is naar de regels daarvoor in de kerk opgesteld en vervolgens ook of de betreffende ambtelijke colleges juist hebben gehandeld met het oog op het welzijn van kerk en gemeente. Is het gevoerde beleid ook met dit laatste in overeenstemming?” aldus ds. Hovius.
Wanneer inhoudelijke bezwaren tegen aangenomen belijdende artikelen of gedane leeruitspraken bestaan, is het niet juist deze aan de kerkelijke rechter voor te leggen, stelt de Apeldoornse emeritus predikant. „Deze is daarvoor niet ingesteld. Voor het kenbaar maken van bezwaren tegen belijdenis(artikelen) bestaan in de kerk andere wegen.” Hij verwijst onder andere naar het feit dat prof. dr. P. Smits vanwege zijn geruchtmakende uitspraken over de verzoening te maken kreeg met de generale commissie voor het opzicht. Deze legde hem een tuchtmaatregel op.
„Wanneer evenwel het bezwaar of geschil geen zaak is van opzicht en tucht”, vervolgt ds. Hovius, „staan voor bezwaarden twee andere wegen open. In de eerste plaats kan een gemeentelid (bedoeld is: een belijdend lid, red.) of elke ambtsdrager een gravamen -dat is een ernstig bezwaar tegen een punt uit de kerkleer- indienen tegen een opgestelde belijdenis of officiële leeruitspraak.”
De kerkorde zegt het letterlijk zo: „Een lidmaat, zich onder beroep op het Woord Gods in zijn geweten bezwaard gevoelende over uitingen der Kerk ter zake van haar belijden, kan zijn gravamen schriftelijk en gedocumenteerd voorleggen aan de kerkenraad zijner gemeente, die door bespreking en onderricht tracht tot wegneming van de bezwaren te komen.”
De hamvraag is echter of het zogenoemde ’homobesluit’ een „uiting van de kerk ter zake van haar belijden” is. Dr. P. van den Heuvel neemt in zijn toelichting bij de hervormde kerkorde een terughoudende opstelling in: „Niet elke beleidsbeslissing van de synode mag als een belijdende uitspraak worden aangemerkt.” En: „In artikel X-3 wordt uitgesproken dat de Kerk Jezus Christus belijdt als Hoofd der kerk en als Heer der wereld. Wie dít belijden weerspreekt tast inderdaad de fundamenten der kerk aan. Maar dat wil niet zeggen dat elk spreken van de kerk (…) dan ook direct tot het belijden van de kerk mag worden gerekend.” Daarvoor is volgens hem zelfs een apart synodebesluit nodig. De vraag waar je dan anders met je bezwaren naartoe moet, behandelt dr. Van den Heuvel in dit verband niet.
De zaak via de classicale vergaderingen aanhangig maken bij de generale synode ziet ds. Hovius als tweede mogelijke weg om bezwaar te maken.
De predikant brengt deze mogelijkheden in zijn ingezonden artikel onder de aandacht omdat hij denkt dat mensen met bezwaren tegen het homobesluit mogelijk een verkeerde weg inslaan. „Wat de kerkordelijke gang van zaken in de Nederlandse Hervormde Kerk betreft is er duidelijk onderscheid tussen een bezwaar of geschil over verkeerd geachte besluiten van een ambtelijk college enerzijds en een gewetensbezwaar tegen het belijdend karakter van een geformuleerde leer anderzijds. Wanneer men dit onderscheid niet helder voor ogen heeft en in toepassing brengt, kan men hoe goed bedoeld ook en hoezeer bezwaren op zich onze hartelijke instemming kunnen hebben, toch een verkeerde weg inslaan om deze te berde te brengen en te laten beoordelen. Men is op het verkeerde adres.”
Nog erger vindt de Apeldoornse emeritus het een bepaald ambtelijk college toe te dichten dat „men ons als gereformeerde belijders niet moet” wanneer een uitspraak teleurstellend uitvalt. „Men moet zich er goed van vergewissen of een bepaalde commissie wel de bevoegdheid heeft om zich over een bepaalde zaak uit te spreken”, aldus ds. Hovius, die ook nog aangeeft blij te zijn met het feit dat de GCBG bestaat. „Er behoort ook in de kerk een hoogste instantie van beroep te zijn, die onafhankelijk kan oordelen en toetsen.”