Red Nederland, plant kerken
In reactie op de cijfers die het SCP onlangs publiceerde over de staat van kerkelijk Nederland stelt ds. Marten Visser dat de kerken hun roeping moeten verstaan. Kerkplanting is volgens hem het antwoord op de dramatische analyse.
Twee weken geleden kwam het rapport ”Godsdienstige veranderingen in Nederland” van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit. „Het is erg, maar ja, dat wisten we al”, zo kan de reactie vanuit christelijk Nederland het best samengevat worden. Toch zou het goed zijn om nog eens goed op ons in te laten werken hoe erg het eigenlijk is.In 1960 ging 56 procent van de Nederlanders geregeld naar de kerk. In 1970 was 75 procent van de bevolking geregistreerd als kerklid, in 2005 nog 45 procent. Het aantal mensen dat geregeld naar de kerk gaat, is gedaald tot 12 procent. Dat is een dramatische daling.
Ook op andere manieren kan duidelijk gemaakt worden dat de ontkerkelijking gigantisch heeft huisgehouden, juist ook in recente jaren. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) verloor van 1990 tot 2005 43 procent van haar leden. Van alle mensen die hervormd zijn opgevoed, is momenteel 51 procent onkerkelijk. Maar van alle mensen die onkerkelijk zijn opgevoed, is 97 procent nog steeds onkerkelijk. De kerk verliest haar leden bij drommen en wint slechts druppelsgewijs nieuwe.
In 1965 was de kerk in Nederland jonger dan de gemiddelde bevolking. Dat kwam waarschijnlijk door de grotere gezinnen in christelijke kring. Nu is de kerk vergrijsd, de kerkgangers nog sterker dan de kerkleden: de jongeren die nog lid zijn van de kerk, gaan minder vaak dan de ouderen.
Niet positief
Wat heeft dit met evangelicaal Nederland te maken? (Met evangelicaal Nederland bedoel ik iedereen die belijdt dat er alleen redding is door geloof in de Heere Jezus, dat berouw en bekering noodzakelijk zijn en dat de Bijbel Gods gezaghebbende Woord is - gereformeerde christenen zijn dus in internationaal perspectief evangelicalen bij uitstek.) De situatie is er gelukkig anders. De meeste kerkgenootschappen groeien ongeveer even snel als de bevolking. Gezien het feit dat christelijke gezinnen groter zijn dan het landelijk gemiddelde, is echter ook dit beeld niet positief te duiden. Ook de evangelicale kerken verliezen een behoorlijk deel van de jongere generatie, en falen vrijwel totaal in het aantrekken van onkerkelijken.
Het SCP telt vooral kerkleden, en gebruikt daarvoor een beperkt aantal zeer brede categorieën. Een beter beeld van de werkelijke kracht van kerkgenootschappen ontstaat als gekeken wordt naar kerkgangers. Op een gemiddelde zondag gaan er ongeveer 1.470.000 mensen naar de kerk: 350.000 bezoeken een rooms-katholieke kerk, 460.000 een gemeente binnen de PKN, 205.000 een bevindelijk gereformeerde gemeente, 234.000 een van de andere kleine gereformeerde kerken, waarschijnlijk zo’n 150.000 een evangelische gemeente en 75.000 een allochtone kerk.
Ik ga uit van de schatting dat een derde van het aantal kerkgangers in de PKN evangelicaal is en dat de helft in de allochtone kerken dat is. Dat betekent dat op dit moment ruim de helft van alle kerkgangers in Nederland kerkdiensten bezoekt in een evangelicale kerk. En omdat de kerkgang in de niet-evangelicale kerken, zoals hiervoor vermeld, met sprongen achteruitgaat, zal dit aandeel alleen nog maar groter worden. We mogen 2006 dus beschouwen als het jaar waarin de ’grote’ kerken klein zijn geworden, en de ’kleine’ kerken de hoofdstroom van het christendom in Nederland zijn gaan vormen.
Glimpjes van hoop
Dat het met ons evangelicalen minder slecht gaat dan met de rest van de kerk, mag geen reden tot zelfgenoegzaamheid zijn. Des te klemmender wordt onze verantwoordelijkheid. Wij zijn niet langer het kleine clubje in kerkelijk Nederland dat het beter weet. Wij vormen de meerderheid van kerkelijk Nederland, en het beeld van God, van geloven en van de kerk dat Nederland zal krijgen, is het beeld dat wij hun geven.
Aan een heel zwart firmament zijn er een paar glimpjes van hoop. Een kwart van de buitenkerkelijken beschouwt zichzelf als religieus. Terwijl de kerkelijkheid daalt, neemt bijvoorbeeld het geloof in het bestaan van hemel en hel toe. Onder de generatie van na 1975 is dat het sterkst.
Deze gegevens uit het bevolkingsonderzoek worden gesteund door de ervaringen in verschillende kerken de afgelopen jaren. Er is een aantal gereformeerde kerken waar buitenstaanders tot geloof komen, bijvoorbeeld via de Alpha-cursus. De internetcursus ”Waarom Jezus?” trekt dit jaar zo’n 3500 deelnemers, van wie er enkele honderden uiteindelijk bij een kerk terechtkomen. Dit is een duidelijk verschil met tien of vijftien jaar geleden, toen het zeldzaam was dat een buitenkerkelijke Nederlander tot geloof kwam.
Kerkelijke cultuur
De roeping die er nu ligt, is om deze tekenen van hoop, die haast anekdotisch zijn in vergelijking met de massale kerkverlating, in het hele land en in groten getale te laten gebeuren. Uiteraard weten christenen dat alleen de Heere God mensenharten veranderen kan. Maar we weten ook dat Hij mensen inschakelt om Zijn reddende boodschap te brengen. Hoe kunnen we zo weinig mogelijk obstakels op de weg tot kerktoetreding leggen?
Het antwoord is eenvoudig: kerkplanting! Onze kerken zijn geen plekken waar buitenkerkelijken zich thuis voelen. En als we eerlijk zijn, moeten we erkennen dat dat niet alleen komt door de boodschap van het Evangelie, maar ook door onze kerkelijke cultuur. Als we ons echt om onkerkelijken bekommeren en we hun gunnen dat ze de Heere Jezus leren kennen, dan stichten we nieuwe kerken waar nieuwe vormen een plaats mogen hebben.
Laten alle kerken in Nederland zich voornemen de komende vijf jaar twee dochterkerken te stichten. Een in de eigen plaats voor alle mensen die wel meer over Jezus zouden willen weten, maar al gaan hyperventileren als ze ons in zondagse kleding ter kerke zien gaan. En nog een in een andere plaats in Nederland waar weinig of geen evangelicale kerken zijn. Dan is er nog hoop voor Nederlanders zonder God.
De auteur is namens de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) werkzaam als kerkplanter in Thailand.