Laat leraar meer beroepstrots uitstralen
Hoe komt het dat het leraarschap vaak een negatieve klank heeft? G. J. Klifman zoekt naar een antwoord. De leraar moet volgens hem onder andere meer beroepstrots uitstralen op grond van verworven capaciteiten.
De afgelopen weken hebben we veel kunnen lezen over de problemen rond het leraarschap. Wat zijn er nu de oorzaken van dat een doorsnee vwo’er een wat meewarig gezicht trekt bij de vraag: Zou misschien een baan als leraar later niet wat voor je zijn?” Vanwaar die negatieve kijk op de baan van leraar?Laat ik proberen een aantal feiten en ontwikkelingen te noemen. Gaan we terug naar de tijd van de jaren ’60, dan zien we dat de voorlopers van de maatschappelijke ontwikkelingen gingen knagen aan de tot dan toe bestaande visie op het gezag. Hun kritiek kwam kort gezegd hierop neer: je krijgt in een bepaalde functie pas gezag als je het verdient. Voor de leraar voor de klas betekende dit: wie van nature, dus als persoonlijkheid, geen gezag uitstraalt, moet zich eerst in de klassensituatie invechten en er dan maar het beste van hopen. Het woord respect begon een zeer verdachte klank te krijgen bij de spraakmakende culturele elite, zeker als het ging om degenen in wie je wat kennis betreft je meerdere moest erkennen of die in een (semi)overheidsfunctie werkzaam waren.
In de voorbije decennia is het aanzien van de manager sterk gestegen ten koste van de uitvoerder van het werk, de professional. In het onderwijs ging een docent(e) dan ook meer aanzien genieten naar de mate waarin hij of zij minder les ging geven. Op onderwijsvergaderingen kon men openlijk de bewondering horen uitspreken voor die conrector of conrectrice die het gelukt was weer minder les te geven en dus navenant meer in de (onderwijs)bureaucratie onder te duiken. Het lesgeven werd iets voor de docenten met veel bevlogenheid en vakkennis, maar met weinig visie en vernieuwingsgezindheid.
Gelukkig is er sinds een jaar of twee een kentering aan de gang als het gaat om de herwaardering van de professional. De uitgave vorig jaar van de bundel ”Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt” van het wetenschappelijk instituut van het CDA en de oprichting dit jaar van de Vereniging BON (Beter Onderwijs Nederland) geven hier blijk van.
Salariskwestie
Een ander aspect van de erosie van het vak van leraar is het verschijnsel van de toegenomen algemene ontwikkeling. Eenieder die een middelbare of hogere opleiding genoten heeft, is in staat om op niet diepgaande wijze mee te praten over het proces van overdracht van kennis en kunde, wat onderwijs toch eigenlijk is. Maar als u wilt meedenken en -praten met de orthopedisch chirurg die een moeilijke knieoperatie bij u zal gaan uitvoeren, zal de man u vriendelijk maar beleefd te verstaan geven dat dat zijn vakgebied is, waar een leek geen verstand van heeft.
De hedendaagse docent zou evenzo leerlingen, ouders en anderen ervan moeten overtuigen dat zijn vak eveneens zeer specialistisch van aard is en zich niet leent voor bemoeienis van tal van kanten. De leraar moet meer beroepstrots uitstralen op grond van verworven capaciteiten.
Als het gaat om de beruchte salariskwestie: sinds 1985 is de onderbouw van havo en vwo geen eerstegraads- maar een tweedegraadsvakgebied, waarvoor dan ook niet meer dan een tweedegraadsbevoegdheid vereist is. Dit bracht een herstructurering van de salarissen met zich mee. Docenten in de onderbouw zouden dan ook -behoudens verkregen rechten- geen eerstegraadssalaris (schaal 12) meer behoeven te ontvangen. Ook hield de bezuiniging in dat men met een eerstegraadsbevoegdheid niet automatisch meer een eerstegraadssalaris (schaal 12) zou krijgen.
De praktijk op havo/vwo-scholen is inmiddels zo dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden een docent met een eerstegraadsbevoegdheid een schaal 12-functie krijgt aangeboden, normaal is hier schaal 10. De beloning voor eerstegraadsdocenten die hetzelfde werk doen als hun oudere collega’s bedraagt dan ook 1122 euro bruto per maand minder.
Deze gang van zaken heeft bij veel jongere eerstegraadsdocenten wrevel gewekt. Daardoor is het beroep ook veel minder aantrekkelijk geworden voor veel gegadigden. Daarbij daalde de status van de leerkracht in maatschappelijk opzicht. De tegenwerping van degenen die beweren dat wie het doet of nalaat om het geld niet geschikt is als leraar, getuigt van een wereldvreemdheid die eigen is aan de burgers van het land Utopia (letterlijk: land dat nergens ligt).
Stijl
Nog even over de beroepstrots. De uiterlijke verschijning is geen populair thema bij de meeste docenten. Wie bij een bank, een verzekeringsmaatschappij of een advocatenkantoor werkt, draagt geen schipperstrui, wambuis, sandalen, teenslippers of een korte broek bij warm weer. In het onderwijs is dit echter heel normaal bij leerkrachten. Waarom hier niet meer stijl en respect voor je eigen beroep? Kleren maken ook in het onderwijs de man of de vrouw. Mijn ervaring was en is: door het dragen van vrijetijdskleding en door een lichaamshouding voor de klas die eerder bij het publiek in een jeugdhonk past, kweek je geen respect bij de leerlingen.
Stel ook eisen op intellectueel gebied aan je leerlingen. Wie zijn cijfers cadeau geeft, is ogenschijnlijk bij de jongelui populair. Maar wie de geestesgesteldheid van een middelbare scholier kent, weet wel beter: achter je rug om lachen ze je vierkant uit.
Nog één hachelijk punt. Elke socioloog die niet besmet is met enigerlei wijze van politiek correct denken, kan vertellen dat naar de mate waarin het aandeel vrouwelijke arbeidskrachten in een organisatie toeneemt, de status van het desbetreffende beroep afneemt. De feminisering van het beroep van leraar in het voortgezet onderwijs kan zich niet aan deze wet onttrekken. Wanneer echter het aandeel vrouwelijke medisch specialisten, hoogleraren, advocaten, notarissen, rechters en dergelijke toeneemt en het (voortgezet) onderwijs geen uitzondering meer vormt, zal dit punt geen rol meer spelen als het gaat om het maatschappelijk aanzien van het leraarsberoep.
De auteur is docent Duits aan de havo/vwo-afdeling van een scholengemeenschap.