Schedelplaats Europa
Titel: ”De teloorgang van de westerse cultuur. Een andere kijk op 500 jaar humanisme”
Auteur: John Carroll
Uitgeverij: Inmerc, Wormer, 2006
ISBN 90 6611 734 6, 292 blz.
Pagina’s: € 29,95.
De Duitse schilder Hans Holbein (1497/8-1543) voorzag dat Europa zou teloorgaan in de moderniteit. Europa is bij hem de stervende man, een schedelplaats. John Carroll, hoogleraar sociologie aan La Trobe University van Melbourne, schreef een boek over de laatste 500 jaar Europese cultuurgeschiedenis, vertaald door Vivienne de Jongh onder de titel ”De teloorgang van de westerse cultuur. Een andere kijk op 500 jaar humanisme”. Bij zijn analyse ziet Carroll cultuurscheppingen als symbolen van veranderingen door de tijd. Het zijn om zo te zeggen gezanten uit en van de tijd. Zijn boek begint en eindigt met twee kunstwerken die beide dit facet in hun titel dragen: Hans Holbeins ”De gezanten” (uit 1533) en de roman ”De gezanten” van Henry James (1900/1901). Tussen beide scheppingen lijkt een verborgen band te bestaan die zich in de tijd tussen 1533 en 1900 ontvouwt.
Hans Holbeins schilderij uit 1533 staat afgedrukt op het voorkaft van het boek. Je ziet op het schilderij twee mannen, Georges de Selve en Jean de Dinteville. Deze twee heren vormen een gezantschap op gezag van Frans I van Frankrijk, in feite ook van de paus. Zij moeten de Engelse koning Hendrik VIII ertoe bewegen zijn in het geheim voltrokken echtscheiding en nieuwe huwelijk terug te draaien. Deze twee gezanten representeren de oude wereld van het ene, christelijke Europa.
Tegelijk representeren ze iets van de nieuwe tijd. Tussen hen in staat een tafel met daarop tal van voorwerpen - nieuw ontwikkelde geografische en astronomische instrumenten.
Spiegel
In het midden van het schilderij bevindt zich een vreemde spiegel. Holbein vraagt Europa waar het staat. Zal het vasthouden aan de oude christelijke eenheid, aan de heteronomie? Of zal het teloorgaan in de moderniteit, in de autonomie? Als lutheraan voorvoelt hij reeds waar het heen zal gaan. Europa zal teloorgaan in de moderniteit. In de spiegel zie je -bij wijze van raadsel vervormd (anamorfose)- een schedel. Europa zal zijn ondergang en dood tegemoet gaan.
Tegelijk zijn en blijven er de tekenen van hoop. Er zal altijd de dunne rode draad blijven van de tegencultuur, van de heteronomie (het zich onderworpen weten aan regels of voorschriften van anderen, of van de Ander). In het schilderij is dat ook zichtbaar: een kleine crucifix hangt in het gordijn en wie goed kijkt, ziet in een gezangenbundel Luthers versie van het ”Veni Sancte Spiritus” staan. Maar deze tekenen zijn welhaast verborgen. De voorgrond is het dreigende lot van Europa. Europa is de stervende man. Europa is een schedelplaats.
Hamlet
Tussen deze eerste gezant uit 1533 en de tweede van Henry James uit 1900/1901 ligt de eerste metamorfose van de levende, heteronome cultuur naar de autonome, dode moderniteit.
Aanvankelijk zoeken humanisme en renaissance in het onbekende nieuwe land nog naar een sterk ideaal van fiere deugd (zie de beelden van Donatello). Een beslissend omslagpunt neemt Carroll waar bij Shakespeares ”Hamlet”. Hamlet is de innerlijk totaal verscheurde mens die niet kan handelen. Hij verkeert in een metafysische leegte en zijn ”To be or not to be” is een eerste vervulling van de schedelplaats Europa in het schilderij van Holbein: de vraag is een vraag naar de dood.
Tegengestalte is hier Luther. Veel meer dan tegen de katholieke kerk streed Luther volgens Carroll tegen het humanisme. Zijn hoofdwerk is volgens Carroll ”De servo arbitrio” (Over het onvrije wilsoordeel) uit 1525. Hij bestrijdt hierin Erasmus en diens boek ”De libero arbitrio” (Over het vrije wilsoordeel) uit 1524. Hij zegt tegen Erasmus: „U en u alleen hebt gezien waar het allemaal om draait.” Dit kernpunt is de vrije wil. „Het niet bestaan van de vrije wil is de crux van de Reformatie.” Tegenover rede en vrijheid plaatst Luther hier het geloof.
Carroll spreekt, evenzeer als voor Luther, zijn grote sympathie uit voor wat hij noemt „de alternatieve reformatie” van katholieke kunstenaars en denkers die willen teruggrijpen op de oude geloofstraditie. Hij denkt hier vooral aan schilders zoals Rafaël en Poussin; terloops noemt hij hier Pascal. Poussins apocalyptische schilderij ”De plaag van Asdod” (1631) ziet hij als een nieuwe profetie van de komende dood van Europa.
Rembrandt
Een andere tegengestalte is Rembrandt. Tegenover de nieuwe mens -zoals deze zeer pregnant wordt uitgedrukt in Velasques’ ”De hofdames” uit 1656- is er bij Rembrandt de wanhopige strijd om de heteronomie. Uiteindelijk is er de hoop op ”De terugkeer van de verloren zoon” die Europa is, in het huis van de Vader.
Maar deze hoop blijkt een ijdele te zijn. In de verlichting overwint de mens alle metafysica. Er rest slecht een platte realiteit. De rede ontkent God, hemel en hel. Juist deze redelijkheid gaat samen met de gruwel van de Franse Revolutie. „De Verlichting had de traditionele hel uit de religieuze verbeelding slechts afgeschaft om de weg voor de meer aardse versie vrij te maken.”
De romantiek deelt met de verlichting de autonomie en de vrijheid, alleen heeft zij kritiek op de rede en legt het accent niet op ”Ik denk, ik besta” maar op ”Ik voel, ik besta”. Zij heeft een voorliefde voor en hang naar de dood. Shakespeares ”Hamlet” is in haar ogen het grootste Europese kunstwerk: wederom de schedelplaats Europa.
Loopgravenoorlog
Er zijn ook hier weer de tegengestalten. Voor Carroll is Edmund Burke en zijn ”Reflections on the Revolution in France” uit 1790 een dergelijke tegengestalte. Zeer sympathiek staat Carroll tegenover diens notie dat men tegen het beest in de menselijke rede en het menselijk gevoel stutten moet opwerpen van innerlijk en uiterlijk adeldom. De loopgravenoorlog van Burke en anderen lijkt het echter te verliezen. Met Marx, Darwin en Freud begint volgens Carroll de grote neergang van de Europese cultuur. Het determinisme van de economie, van de natuur en van het onbewuste vormen de nieuwe ”metafysica’s” van de tijd. De cultuur vermoordt zichzelf. De titel van het boek van Emile Durkheim uit 1897, ”Zelfmoord”, is „een onbedoelde metafoor voor de toestand waar de westerse cultuur zich in bevond.”
Iemand die in de negentiende eeuw het tij nog wilde keren in lutherse geest is Sören Kierkegaard. Het offer van Abraham is voor Kierkegaard de ultieme sprong tot en de overgave aan God, tegen alle rede in. De sprong is Kierkegaards plaats om te staan. Nietzsche vindt geen plaats meer om te staan. Uiteindelijk blijft hem slechts de heroïsche aanvaarding van de amor fati, de liefde voor het lot.
De dijken gaan breken. In de kunst zijn het Braque, Duchamp en vooral Picasso die de toon aangeven. Picasso is de totale degeneratie en verscheurdheid. De vleesgeworden Hamlet. „Het humanistische tijdperk eindigt met Hamlet, niets dan Hamlet.”
Doodlopende weg
In 1900/1901 schrijft Henry James zijn boek ”De gezanten”. De diverse personen die erin voorkomen representeren de Europese cultuur, die in plat realisme en hedonisme haar weg is gegaan. De hoofdpersoon, Lambert Strether, probeert wanhopig aan deze weg te ontsnappen. Hij kan het echter niet. Het enige wat hem rest is de woede over het feit dat hij -dat is het verscheurde Europa- de verkeerde weg is ingeslagen, een doodlopende weg. In feite is de roman kierkegaardiaans, maar uiteindelijk mist hij het geloof in de sprong.
Dan volgt de tweede metamorfose, de grote slag in het gelaat van Europa: 11 september 2001. Een islamiet -Osama bin Laden- ziet het als heidendom, gesymboliseerd in de Twin Towers. Ten diepste heeft Bin Laden volgens Carroll „de scalpel van Luther in zijn zadeltas.” Hij raakt „de metafysische zenuw van het Westen.” De pest in Asdod is reëel geworden. Heeft Europa een antwoord op zijn eigen leegte, waarvan een terrorist hem de spiegel voorhoudt?
Volgens Carroll is er slechts één antwoord: terugkeer naar de metafysica, naar het kruis in het schilderij van Holbein, terug naar de eeuwige wetten die de mens van alle tijden kende, de grote metafysische traditie, terug naar het Woord dat in den beginne was.
Gedurfd
Ik vind ”De teloorgang van de westerse cultuur” een gedurfd en moedig boek. Carroll durft, tegen de stroom van quasiobjectieve wetenschapsbeoefening in, een cultuurgeschiedenis te schrijven vanuit zijn persoonlijke, conservatief christelijke perspectief. Ik vind het tegelijk in nogal wat gevallen te kort door de bocht gaan. Waarom vermeldt hij niet meer het subtiele grijze vlak tussen beide hoofdlijnen? Grote delen van de cultuurgeschiedenis, en met name van de twintigste eeuw, laat hij buiten beschouwing. Waar blijft in dit boek de aandacht voor (esoterische) religie bij vele humanisten en bij Newton? Waarom komt bijvoorbeeld iemand als C. G. Jung -leerling van Freud-, die zeer zeker de verbinding met de metafysica zocht, niet voor? Is in de romantiek -neem Schubert- niet iets te bespeuren van augustiniaans Godsverlangen? In hoeverre zijn wij niet allen deel van deze verscheurde cultuur, dus ook Carroll zelf? Maar deze kritiek weegt niet op tegen mijn bewondering voor dit boek en voor de moed van zijn auteur. Neem en lees!