Salaris leraar slechts deel van probleem
Het idee van minister Van der Hoeven en de Onderwijsraad om de salarissen van leraren te verhogen is slechts een deel van de oplossing van het lerarentekort. Er moet ook een inhoudelijke opwaardering van het lerarenvak komen, stellen Presley Bergen en Ralph Hanzen.
Recent heeft de Onderwijsraad een advies uitgebracht aan de vaste Kamercommissie voor Onderwijs de salarissen van leraren over de volle breedte te verhogen. Hiermee wil de Onderwijsraad het lerarentekort aanpakken en het beroep van leraar aantrekkelijker maken. Ook minister van der Hoeven van Onderwijs kwam onlangs in het nieuws met haar idee de salarissen van leraren te verhogen, waarmee ze een voorschot nam op het advies van de Onderwijsraad. Het is een eerste stap in de goede richting. Echter, de problemen rond status en waardering van het beroep van leraar hebben niet alleen met salaris te maken.Enkele tientjes
Het probleem met dit soort uitspraken is dat niets concreet wordt gemaakt; het gaat vaak om verhogingen van enkele tientjes bruto. Een verhoging van enkele procenten zal geen zoden aan de dijk zetten. Het gaat namelijk om een concrete achterstand van honderden euro’s per maand: uit een onderzoek van de econoom Waterreus in opdracht van het CPB blijkt dat een leraar in Nederland gemiddeld per leerling 2 euro verdient. In de ons omringende landen is dat 3 tot 4 euro. In het buitenland zijn de klassen veel kleiner en draaien de leraren aanzienlijk minder uren.
Een vergelijking van een gemiddeld lerarensalaris met een gemiddeld loon buiten het onderwijs is gemakkelijk te maken via allerlei salariswijzers op internet. Het verschil van 15 procent dat men daar ziet, rechtvaardigt zonder meer het voorstel van de Onderwijsraad, maar de vraag is of de minister dit gat echt gaat dichten.
In dit licht bezien is het volgens ons noodzakelijk het leraarschap op een essentiëler manier op te waarderen. Ten eerste is, zoals al gesuggereerd, een marktconform salaris noodzakelijk. Dat salaris moet naar landelijke richtlijnen worden bepaald door de vooropleiding van de docent en niet door het beloningsbeleid van schoolleidingen, die alle docenten ongeacht hun opleiding laag inschalen (na achttien jaar dienst 3400 euro bruto per maand, daarna volgt in principe stilstand).
Geen wonder dat academici, om maar niet te spreken over gepromoveerden, niet kiezen voor het onderwijs. Het ministerie maakt de cijfers hierover komende Prinsjesdag bekend (nota ”Werken in het Onderwijs 2007”).
Pijnlijk punt
De Onderwijsraad zoekt de oplossingen behalve in een salarisverhoging in een extra verhoging voor leraren in moeilijke regio’s en in meer opleidingsmogelijkheden gevolgd door een ”diplomabonus”. Dit moet echter ontkoppeld worden van het lesgeven aan een vmbo, wat vaak genoemd wordt. Het lesgeven aan een havo- of vwo-klas, waar de betere leerlingen een leraar intellectueel uitdagen, is een andere soort van ’moeilijk’, maar zou volgens ons niet minder gewaardeerd moeten worden. Schaarste van vakdocenten in een zekere regio in een bepaald vak zou leidend moeten zijn.
De Onderwijsraad noemt ook extra studiemogelijkheden voor leraren een middel dat het vak attractiever kan maken. Daar stipt de raad een pijnlijk punt aan. In wezen zouden, net zoals in andere branches, scholen eenvoudigweg goed opgeleid personeel mogen verwachten. Dat is de plicht van de lerarenopleidingen en die plicht wordt blijkbaar onvoldoende vervuld. Leraren tijdens werktijd een complete bachelor-, master- of promotieopleiding laten volgen, lijkt ons geen kerntaak van een school.
Om de hoogopgeleiden het onderwijs binnen te loodsen en ze daar te houden, moet het procesdenken in de scholengemeenschappen sterk beperkt worden. Leraren aansturen aan de hand van doorstroomgegevens, rendementen en examenscores lijkt een logische zaak, maar in een onderwijsomgeving is dat misplaatst. Mensenwerk blijft mensenwerk, net als in de zorg. Leraren moeten in dat licht veel meer vat krijgen op hun werk en niet tot uitvoerders van schoolplannen gereduceerd worden. Dit alles tot meerdere eer en glorie van de schoolleiding, die op basis van gerealiseerde kengetallen kan rekenen op een grotere stroom van nieuwe leerlingen en de rijksbijdrage ziet meestijgen. Het is zaak te zorgen voor kleine zelfstandige scholen die autonome beslissingen kunnen nemen over bijvoorbeeld de didactiek en over de kwaliteit van hun personeel.
Positieve status
Leraar zijn is een vak. Hoe hoger je opleiding in het vak of hoe beter je bent in je vak, hoe meer je zou moeten verdienen. Dat is buiten het onderwijs een uitgemaakte zaak. Zo trek je jonge, goede mensen aan die het voorbeeld kunnen zijn voor hun leerlingen en krijgt het vak ook een positieve status.
De ambitie moet echter vooral liggen in de omgang met jonge mensen die voorbereid worden op een baan, op een vervolgopleiding en op een verantwoordelijke houding in de maatschappij. Financiën alleen mogen nooit de reden vormen om voor een baan in het onderwijs te kiezen. De Onderwijsraad zou dat moeten doorzien en naast financiële prikkels ook een veel steviger inhoudelijke opwaardering van het lerarenvak moeten voorstaan.
De auteurs zijn verbonden aan de Vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON).