CDA ongedacht terug van weggeweest
De huidige overvloed aan Haags klein leed (een gebelgde Docters van Leeuwen, een buitengeworpen Van Schijndel, en zo nog wat akkefietjes) zou ons haast het zicht ontnemen op een van de belangrijkste ontwikkelingen van dit moment: de comeback, althans in de peilingen, van het CDA en van premier Balkenende.
Nog slechts een halfjaar geleden geloofde niemand in deze wonderbaarlijke terugkeer. Na de vernietigende nederlaag van de partij bij de gemeenteraadsverkiezingen, konden de christendemocraten zich alleen nog vastklampen aan de les van 1986. Toen immers verloor het CDA eveneens de lokale verkiezingen, om enkele maanden later onder aanvoering van Lubbers landelijk een prachtige overwinning te noteren.Dat die situatie geheel onvergelijkbaar was met de huidige, vergaten de vertwijfelde CDA’ers gemakshalve. Immers, het verlies bij díé gemeenteraadsverkiezingen was veel minder zwaar dan het verlies dit jaar. En belangrijker nog: het kabinet-Lubbers I is nooit zó impopulair geweest als het kabinet-Balkenende II.
Toch is de situatie ook dit keer in korte tijd drastisch veranderd. Ging iedereen er een halfjaar geleden nog van uit dat PvdA-leider Bos de nieuwe premier zou worden, inmiddels houden alle Binnenhofwatchers het erop dat de Kamerverkiezingen, net als drie en een half jaar geleden, uitdraaien op een spannende nek-aan-nekrace tussen Balkenende en Bos. In de peilingen kruipen de christendemocraten steeds dichter naar de sociaaldemocraten toe. Volgens het NIPO was de onderlinge afstand op 1 september nog maar 4 zetels (PvdA 38, CDA 34).
Wat is de verklaring voor deze omslag? In de eerste plaats het gebrek aan concurrentie. In de VVD is het na de tweestrijd tussen Rutte en Verdonk geen moment meer rustig geweest. D66 heeft door tal van vreemde capriolen zichzelf geëlimineerd. Aan de uiterst rechterflank van het politieke spectrum is de versplintering zo sterk dat men de kiezer in feite adviseert: stem niet op ons. En de PvdA, de grote tegenspeler van het CDA, heeft zich verslikt in het AOW-vraagstuk.
Een andere, minstens zo belangrijke factor is het aantrekken van de economie. Over de vraag of en in hoeverre dit de verdienste is van het kabinet-Balkenende, is discussie mogelijk. Feit is dat een opleving van de economie altijd afstraalt op een zittende ministersploeg.
Dat het kabinet-Balkenende III over enkele weken een begroting gaat presenteren met een klein overschotje, wat in jaren niet is gebeurd, een begroting die ertoe leidt dat burgers eindelijk weer eens wat geld erbij krijgen in plaats van te moeten inleveren; dat alles brengt de grootste coalitiepartij onmiskenbaar electorale winst.
Wat de comeback van het CDA in de derde plaats lijkt te bevorderen, is de gematigdheid van het huidige verkiezingsprogram. Na een periode van stevig hervormen zet de partij nu in op stabilisatie. Kiezer, u hebt veel moeten slikken de afgelopen jaren, maar wilt u nu rust in de tent en de garantie dat de verzorgingsstaat niet verder op zijn kop wordt gezet -en welke kiezer wil dat niet?-, stem dan over twee maanden CDA. Bij ons zijn uw AOW, en andere verworvenheden, veilig.
Daarmee heeft Balkenende de overwinning nog niet op zak. Verre van dat. Wel is hij in korte tijd gepromoveerd van een beklagenswaardige loser tot een serieus te nemen, kansrijke tegenstander. Wie hem de laatste weken op ziet treden, merkt aan zijn zelfbewuste houding dat hij zich van het gekeerde tij terdege bewust is.
Of hij Bos daadwerkelijk langszij kan komen en hem zelfs passeren, hangt af van tal van factoren. Een ervan is of de CDA-leider de bekende premierbonus in de wacht weet te slepen, met andere woorden of hij in staat zal zijn het gezag dat hij als premier heeft alsmede het podium dat zijn ambt hem biedt, weet te benutten om minimaal een zetel of vijf extra in de wacht te slepen.
Lukt hem dat, dan is hij binnen. Slaagt hij er bovendien in opnieuw een kabinet te formeren onder zijn leiding, dan zou hij met vier kabinetten op zijn naam zelfs zijn roemruchte voorganger Lubbers overtreffen.
Wel met deze kanttekening: Lubbers regeerde met één kabinet hetzelfde aantal jaren waarin Balkenende drie ministersploegen versleet.