Eten en slapen
Slaapklachten komen veel voor. Als gevolg van diverse aandoeningen, als voorbode van een depressie, maar ook als op zichzelf staand probleem. Mede door Nederlandse onderzoekers zijn sinds eind jaren zeventig van de vorige eeuw werkmethodieken ontwikkeld die inmiddels de voorkeur verdienen boven de behandeling met medicijnen. Prof. dr. Klip en dr. Oosterhuis gaan in het artikel ”Slaapklachten voor de psycholoog” in De Psycholoog (juli/augustus 2006) nader in op deze behandeling.
Naar schatting kent 10 procent van de bevolking een slaapprobleem. Verreweg de meeste klachten hebben te maken met het in slaap komen. In veel gevallen gaat het om stressgerelateerde klachten van voorbijgaande aard, waarbij in de regel geen professionele hulp nodig is. Als klachten chronisch worden, ligt dat anders. Leermechanismen gaan dan een rol spelen. De gedachte weer slecht te slapen en de volgende dag als een gebroken mens de dag in te moeten, leidt tot opwinding die het inslapen of doorslapen belemmert.De meeste mensen doen niets aan hun slaapproblemen. Als er iets gedaan wordt, is dat in het algemeen het slikken van slaapmiddelen. Psychologische behandelmethoden hebben echter de voorkeur, aldus de auteurs, omdat slaapmiddelen bij langdurig gebruik tot gewenning leiden.
Vooral vanuit de leertheorie zijn methoden ontwikkeld die aansluiten bij de behandeling van slaapklachten, waarbij stimuluscontrole wel als de meest effectieve methode is genoemd. Stimuluscontrole richt zich op het doorbreken van gedragspatronen die niet te verenigen zijn met slaapgedrag. Een tweede methode bestaat uit ontspanningsoefeningen. Deze methode is gebaseerd op de observatie dat slechte slapers vaak meer prikkelbaar zijn dan goede slapers.
Een methode die enige overeenkomst vertoont met de stimuluscontrole, is de slaapbeperking. Deze methode haakt aan bij het gegeven dat mensen met slaapproblemen vaak langer in bed blijven liggen in een poging langer te kunnen slapen. Bij slaaprestrictie wordt met de cliënt de duur afgesproken die deze in bed mag doorbrengen.
Wanneer bovengenoemde methoden onvoldoende resultaat opleveren, kunnen paradoxale instructies gebruikt worden. Men vraagt de cliënt dan een opdracht uit te voeren die in tegenspraak is met het gestelde doel, bijvoorbeeld zo lang mogelijk wakker blijven.
Ten slotte is de cognitieve therapie te noemen, die zich richt op de vaak weinig realistische ideeën die mensen met slaapklachten er over slaap en slaapstoornissen op nahouden.
De laatste tijd wordt veel aandacht gegeven aan groepsbehandeling door kruisverenigingen en thuiszorgcentrales. De door Klip en anderen ontwikkelde gedragstherapeutische slaapcursus wordt veel gebruikt. De resultaten die hiermee zijn behaald zijn vergelijkbaar met die van individuele behandelingen: daling van het aantal nachten dat men slecht inslaapt, stijging van de slaapduur van ruim een halfuur per nacht en vermindering van het aantal keren dat men ’s nachts wakker wordt. Tevens is een aanzienlijke daling van het gebruik van slaapmiddelen te zien.
Hoewel ook de psychologie geen definitieve oplossing biedt, is wel duidelijk dat in geval van slaapproblemen de psycholoog met behulp van gedragstherapeutische technieken de beste behandeling kan bieden, aldus de onderzoekers Klip en Oosterhuis.
Psychiater Hans Bloks beschrijft in het Tijdschrift voor Psychotherapie (juli 2006) een onderzoek onder patiënten met een eetstoornis. Dat kan zijn: niet meer willen en kunnen eten zoals bij anorexia nervosa, of juist een drang om overdadig te eten. Bloks onderzocht het verband tussen eetstoornissen en persoonlijkheidskenmerken. Al in eerder onderzoek is geconstateerd dat de eetstoornis niet op zichzelf staat maar nauw samenhangt met andere karakteristieken. Bepaalde persoonlijkheidskenmerken kunnen iemand vatbaar maken voor een eetstoornis. Ook acht men het denkbaar dat door de eetstoornis bepaalde persoonlijkheidskenmerken verder worden versterkt.
De theorie dat eetstoornissen en persoonlijkheidskenmerken geen relatie met elkaar hebben is inmiddels wel achterhaald. Uit vroegere studies is bekend dat er verschillen bestaan in persoonlijkheidskenmerken tussen eetstoornispatiënten en gezonde mensen. Die verschillen blijven ook na herstel van de eetstoornis bestaan.
Het onderzoek van Bloks laat zien dat behandelprogramma’s voor patiënten met een ernstige eetstoornis zich niet alleen moeten richten op de eetstoornis zelf, maar ook aandacht moeten schenken aan onderliggende persoonlijkheidskenmerken en in het bijzonder aan depressieve neigingen. Bloks vond een verband tussen de mate waarin psychische klachten voorkomen en de kans op genezing van een eetstoornis. Patiënten met minder klachten komen gemakkelijker in een positieve spiraal ten aanzien van de eetstoornis. Met de vaststelling van de karakterdimensies of persoonlijkheidseigenschappen aan het begin van de behandeling kan iets gezegd worden over de kans op herstel van de eetstoornis. Zo is een hoge mate van zelfsturing als karaktereigenschap gunstig voor de herstelkansen en een hoge mate van aangepast gedrag juist ongunstig.
Eten en slapen zijn niet uitsluitend biologisch bepaald - ze hebben alles te maken met ons psychisch leven.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede