Kerk & religie

Onkundig

„En als hij licht geëist had, sprong hij in, en werd zeer bevende…”

27 July 2006 11:49Gewijzigd op 14 November 2020 03:58

Handelingen 16:29 Wij zullen trachten de staat en toestand van onwedergeboren mensen, zoals de stokbewaarder, nauwkeurig te onderzoeken. Als de mens in de wereld komt, is zijn natuur reeds verdorven. In de eerste staat van onschuld was hij immers een edel werkstuk van God, maar door de val is hij misvormd.

Het is een ontzettende gedachte dat zo’n uitnemend schepsel als de mens was, zo verwoest kon worden. Het verschrikkelijke van zijn verdorvenheid blijkt daaruit dat hij zo stekeblind en zo onwetend is. God gaf de mens een edel en verstandelijk vermogen. Daarin verschilt hij van alle andere aardse schepselen. Hij werd in zijn natuur boven hen verhoogd en was in dit opzicht de engelen gelijk. Hij was daardoor in staat God en de geestelijke en eeuwige dingen te kennen. Tot dit doel ontving hij zijn verstand.

De mens echter heeft zichzelf verlaagd en in dit opzicht zijn heerlijkheid en eer verloren. Hij is omtrent de uitnemendheid Gods even onwetend geworden als de dieren. Zijn verstand is vol duisternis en totaal blind voor geestelijke dingen. De mens is onkundig van God, onkundig van Christus en onkundig van de weg der verlossing. Hij is onkundig van zijn eigen zaligheid en blind en onwetend te midden van het helderste licht.

Jonathan Edwards,

predikant te New Jersey
(”Leerredenen”, 1791)


Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer