Edelman, diplomaat en theoloog
Titel:
”Een intellectuele activist. Studies over leven en werk van Philips van Marnix van Sint Aldegonde”
Auteur: Henk Duits/Ton van Strien (red.)
Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 2001
ISBN 90 6550 669 1
Pagina’s: 126
Prijs: € 13,52 (ƒ 29,75).Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde is wel de ”penvoerder der Reformatie” genoemd. Ook wel een ”gentleman-calvinist”. Zijn tegenstanders in het roomse kamp typeerden hem anders. Zij kenschetsten hem als „een van de meest bedorven ketters” en als „een duivelse geest.” Omdat Marnix in december 1598 overleed, werd in december 1998 in de Vrije Universiteit te Amsterdam een symposium aan hem gewijd. De lezingen zijn thans in druk verschenen onder de titel ”Een intellectuele activist”.
Philips van Marnix, meestal kortweg Marnix genoemd, werd in 1540 te Brussel geboren in een rooms-katholiek gezin dat behoorde tot de Zuid-Nederlandse adel. Van moederszijde erfde hij Mont Sainte Aldegonde, een dorp met landgoed in Henegouwen, vandaar de titel Heer van Sint Aldegonde.
Zijn studie begon aan de universiteit van Leuven. De grote ommekeer in zijn leven had plaats tijdens een studiereis, samen met zijn broer Jan van Toulouse, langs buitenlandse universiteiten. Die jarenlange studiereis eindigde in Genève, de calvinistische universiteit van Calvijn en Beza. Inschrijving aan die universiteit was alleen mogelijk als men instemde met de geloofsbelijdenis van de Geneefse kerk. Dit betekent dus dat ergens tussen Leuven en Genève, tussen 1555 en 1559, de overgang plaatshad die de rest van hun leven zou stempelen, de overgang van rooms naar calvinistisch.
Het was de diepingrijpende ontdekking van het sola Scriptura, sola fide en sola gratia. Over die geestelijke ommekeer, die hij als een wonder van Godswege heeft ervaren, schreef Marnix later: „God opende me de ogen om de weg der zaligheid te kennen die ik had gezocht.” In 1561/1562 keerden beiden terug naar de Nederlanden.
Gewapend verzet
De jaren 1566/1567 brachten een nieuwe wending in het leven van de beide broers. Jan was vooral een man van de daad. Zijn leven eindigde abrupt in 1567, toen hij sneuvelde in de slag bij Austruweel. Hij was namelijk overgegaan tot gewapend verzet en zijn legertje werd bij Austruweel, een dorpje ten noorden van Antwerpen, in de pan gehakt. Philips van Marnix, anders geaard dan zijn broer Jan, trad aanvankelijk minder op de voorgrond. Hij was meer een man van studie, van kerkelijk-dogmatische bezinning, een man van de pen. Zo legde hij de basis voor zijn vele geschriften, waarvan zijn ”Byencorf” (1569) en zijn psalmberijming, de ”Psalmen Davids” (voor het eerst verschenen in 1580) wel het meest bekend zijn geworden.
1567, het jaar van radicalisering en ommekeer, is ook het jaar dat Marnix met vele anderen –onder wie Willem van Oranje– de Nederlanden verliet, omdat Alva met zijn leger in aantocht was. Hij vluchtte naar Emden en omgeving in Oost-Friesland. In de winter van 1570/1571 leidden de contacten met de Prins van Oranje tot zijn aanstelling als diens secretaris en vertrouwensman.
Dieptepunt
Net als de prins keerde hij in 1572 terug naar de Nederlanden om mede de Opstand te leiden. Als militair was hij niet succesvol, ook niet in Antwerpen, van welke stad hij in 1583 burgemeester was geworden, na sterke aandrang van de Prins. Het zou een dieptepunt worden in zijn leven: in 1585 moest hij Antwerpen overgeven aan de geslepen en overmachtige Spaanse veldheer Parma. Die overgave had een verpletterende uitwerking op de bevolking en werd hem dan ook zeer kwalijk genomen, grotendeels ten onrechte.
Na een aantal jaren van ’ballingschap’ op zijn kasteel te West-Souburg volgde langzaam eerherstel. Een duidelijk bewijs hiervan is de vererende opdracht die Marnix kreeg van de Staten-Generaal voor een nieuwe vertaling van de Bijbel, waar hij overigens niet ver mee is gekomen. In 1595 verhuisde hij daartoe naar Leiden, om dicht bij de Leidse Universiteit te zijn. Daar overleed hij op 18 december 1598.
Vertrouwensman
De titel van de bundel lezingen op het Marnix-symposium is een goede greep: Marnix was „een intellectuele activist.” Een uiterst actief leven in dienst van land en kerk, in dienst van de prins en de opstand, maar dan wel primair als bestuurder, diplomaat, organisator en vertrouwensman in vele netwerken en niet als bekwaam veldheer en militair strateeg. Hij was een intellectueel, een denker en schrijver.
De breedheid van deze „penvoerder der Reformatie” komt in de bundel helder naar voren. Zo maken we kennis met Marnix als calvinistisch propagandist (door A. Th. van Deursen), als burgemeester van Antwerpen (Guido Marnef), als briefschrijver (Rudolf de Smet), als theoloog (C. Augustijn), als opvoeder (Willem Frijhoff), als schrijver van de kindercatechismus (Leendert F. Groenendijk) en als tuinliefhebber (Willemien B. de Vries). De bundel is samengesteld door de neerlandici Henk Duits en Ton van Strien. Hun bijdragen completeren de bundel: Duits zorgde voor een uitstekende inleiding en uitvoerige bibliografie. Van Strien voor een beschouwing over Marnix en de literatuur. Uit deze hoeveelheid kan ik slechts enkele facetten lichten.
Tolerantie
Van Deursen stelt de vraag of de Prins van Oranje, de grote leider van de opstand, gelukkig geweest zou zijn met het uiteindelijke resultaat van 1648, de Vrede van Münster. Zijn idealen waren: één staat en twee godsdiensten naast elkaar (calvinistisch en rooms-katholiek). Beide idealen zijn niet gerealiseerd: het werden twee staten (Noord en Zuid) en in elk daarvan één (staats)godsdienst. De grote verdienste van Marnix is geweest dat hij, als toegewijd dienaar van de prins, zijn calvinistische geloofsgenoten en de prins bij elkaar heeft gebracht. Maar al ging Marnix een eind met de prins mee, er bleven fundamentele verschillen, niet het minst als het ging om de invulling van het begrip tolerantie.
Zoals we van Van Deursen kennen, formuleert hij het ook hier uitermate bondig: „Oranje was in de eerste plaats tolerant, en vervolgens calvinist. Bij Marnix was de orde omgekeerd.” Ook voor Marnix vielen de rooms-katholieken binnen zijn tolerantie, al deugde hun leer niet. Anders lag het met de radicale dopers, die een gevaar voor de staat konden zijn, en allerlei geestdrijvers die het innerlijk licht stelden boven het geschreven Woord van God. Op dit punt gingen de wegen van de prins en Marnix uiteen en die kwamen ook na pittige gesprekken –de prins heeft zelfs ’gekeven’, hem uitgescholden, schrijft Marnix in een brief– niet dichter bij elkaar.
Marnix zou, aldus Van Deursen, grotendeels tevreden zijn geweest met de Vrede van Münster, omdat de Noordelijke Nederlanden een staat waren geworden met een calvinistisch stempel. Wel zou hij de roomsen meer vrijheid hebben toegewenst.
Neergang
Ook 1938 was een Marnix-jaar, met een ”Officieel gedenkboek”. Per abuis overigens: men ging ervan uit dat Marnix in 1538 was geboren! Interessant is de dwarsdoorsnede die Duits geeft van de Marnix-studie in de zestig jaar na 1938.
Opvallend is de neergang van Marnix als literator. Het zwaartepunt van het wetenschappelijk onderzoek ligt op theologisch en (cultuur)historisch terrein. De studies komen steeds frequenter uit orthodox-gereformeerde hoek. De literator Marnix komt wel vaak aan de orde bij studies over het Wilhelmus, maar dat is nu juist een literaire tekst waarvan zijn auteurschap lang niet vaststaat! Een teken aan de wand is de betrekkelijk geringe wetenschappelijke belangstelling gedurende de laatste decennia voor de ”Byencorf”, waarvan de stilistische kwaliteiten in oudere publicaties alom geprezen worden. Duits wijst erop dat met name neerlandici weinig hebben gedaan aan onderzoek naar de literaire aspecten en kwaliteiten van Marnix’ psalmberijming en zijn schriftuurlijke liederen.
Verfijning
Van Strien gaat in zijn bijdrage nog een stapje verder. Volgens hem was Marnix geen literator. Hij schreef geen literair werk, maar theologie. Als dichter was hij hooguit van matig niveau, blijkens zijn psalmberijming en enkele sonnetten die bewaard zijn. En in het proza van Marnix –Van Strien spitst dit toe op de vroeger zo geprezen ”Byencorf”– ontbreken „bestudeerde elegantie” en „stilistische verfijning” die bijvoorbeeld in het proza van zijn tijdgenoot Coornhert wel aanwezig zijn.
De vraag is of Van Strien hier niet te veel op hol slaat, temeer omdat hij ook „virtuositeit” constateert, een „grotesk soort humor, vol registerwisselingen en stijlbreuken.” Hij heeft zeker gelijk als hij zegt dat het Marnix primair om de boodschap ging, maar dat sluit wat de ”Byencorf” betreft toch niet uit dat Marnix stilistisch vermogen etaleert? Hoe moeilijk het terrein van de evaluatie, de literaire waardebepaling, ook is, hier ligt duidelijk een onderzoekstaak.
Uitdaging tot onderzoek
De laatste decennia is hard gewerkt aan een Marnix-project dat grote bewondering afdwingt: de ontsluiting van de correspondentie van Marnix. Er zijn ruim 400 documenten bewaard, inscripties in vriendenalbums en vertogen in briefvorm meegerekend. Met ere moet hier de naam genoemd worden van de Brusselse geleerde Aloïs Gerlo, die deze klus heeft opgepakt. Drie delen correspondentie, met ongeveer de helft van het aantal brieven, zijn thans uitgegeven. We hopen dat Rudolf de Smet, die na de dood van Gerlo in 1998 met het werk doorging, het project zal kunnen voltooien. De netwerken waarin Marnix zich bevond en zijn standpunten in allerlei kwesties worden zo zeer verhelderd.
De bundel ”Een intellectuele activist” maakt enerzijds duidelijk hoe breed Marnix was: edelman, diplomaat, politicus, theoloog, literator en geleerde. Anderzijds reikt de bundel een onderzoeksterrein aan speciaal voor neerlandici: de literaire waardebepaling van zijn poëzie en proza. Zijn ”Byencorf”, zijn psalmberijming in diverse versies en zijn schriftuurlijke lofzangen vragen om een meer literaire benadering. Is Marnix in het verleden als literator overschat? Een uitdagende vraag die neerlandici niet uit de weg mogen gaan.
Ik aarzel niet te spreken van een rijke en verzorgde bundel die een goed inzicht geeft in de huidige stand van onderzoek. Uiterst waardevol is ook de uitvoerige ”Bibliografie van de Marnix-studie 1940-2000”, die vijftien pagina’s beslaat.