De christelijke theosofie van Gunning
Titel: ”Gunning en de theosofie. Een onderzoek naar de receptie van de christelijke theosofie in het werk van J. H. Gunning jr. van 1863-1876”
Auteur: Lieuwe Mietus
Uitgeverij: Narratio, Amsterdam, 2006
ISBN 9052630000
Pagina’s: 352 blz; € 22,50.
Hoe kon de bekende hervormde predikant Johannes Hermanus Gunning jr. (1829-1905) zich inlaten met theosofie? Ds. Lieuwe Mietus, predikant bij de Vrije Evangelische Gemeenten van Nederland, is onlangs op dit element uit Gunnings denken gepromoveerd. Gunning genoot faam als theoloog die in talloze geschriften de confrontatie met de moderne wetenschap en cultuur aanging. Centraal in zijn theologie staat de persoon van Jezus Christus en de idee van zelfverloochening, waarvan hij in ”Gordel en Wijnkruik” (1859) en ”Het Kruis des Verlossers” (1861) een nadere uitwerking gaf.
Zijn omvangrijkste werk is het vierdelige ”Blikken in de Openbaring” (1866-1869), waarin volgens Miskotte schatten van schoonheid en wijsheid van de Schrift worden ontsloten. Schatten, geconcentreerd in de persoon van Jezus Christus.
Gunning bewoog zich dus in theosofische richting. Maar wat is theosofie? Van Dale omschrijft het als een mystiek-filosofisch systeem van wereldbeschouwing met soms neoboeddhistisch karakter. Promovendus Mietus merkt op dat bij theosofie tegenwoordig meestal gedacht wordt aan de leer van H. P. Blavatsky (1831-1891) en Rudolf Steiner (1861-1925); de leer van de laatste is beter bekend als antroposofie. Hun leer is pantheïstisch: God en de wereld zijn identiek. Bij de theosofie van Gunning en zijn geestverwanten is dit echter niet het geval. Deze houdt vast aan de christelijke voorstelling van schepping en verlossing van de wereld en de mensheid door God. Gunnings theosofie is dus een christelijke theosofie.
Onaanvaardbaar
De wortels hiervan liggen in de Duitse zeventiende eeuw en zijn nauw verbonden met het werk van Jacob Böhme (1575-1624) en zijn geestelijke nazaten F. C. Oetinger (1702-1782) en F. von Baader (1765-1841). Met name het werk van de laatste is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van Gunnings theosofisch denken zoals dat in de periode 1863-1876 vorm heeft gekregen.
Hoe valt Gunnings wending tot de theosofie te begrijpen? Deze heeft alles te maken met zijn confrontatie met het theologisch naturalisme van zijn tijd. Dit naturalisme wilde de moderne theologie in overeenstemming brengen met de wetmatigheid van de natuurwetenschappen en wees het idee van een persoonlijke God af. Voor Gunning was dit onaanvaardbaar. Hij besefte dat de ijzeren wetten van de natuur niet kunnen samengaan met het Bijbelse natuur- en godsbegrip en dat het begrip van God als hoogste kracht onverenigbaar is met de persoonlijke God van de Bijbel.
Tegelijkertijd wilde hij de wetenschappelijkheid van de theologie handhaven. De mogelijkheid hiertoe zag hij in de christelijke theosofie. Zij was, zo geloofde hij, in staat de algemene geldigheid van het christelijk geloof voor de natuur, de mens en de geschiedenis te bewijzen. Zijn theosofie was dus sterk apologetisch.
De inhoud van Gunnings christelijke theosofie is niet eenvoudig weer te geven, maar de essentie ervan is gelegen in geestelijke lichamelijkheid of vergeestelijking van de natuur, het idee dat het stoffelijke en zelfzuchtige van mens en wereld door de hogere en ware natuur kan worden overwonnen. Kortom, de doordringing van het natuurlijke door het geestelijke.
Afgeschrikt
Van miskenning van de gebroken werkelijkheid is hierbij geen sprake. Gunning was overtuigd van de demonische donkere grond van de (menselijke) natuur, van zonde en schuld, maar tegelijkertijd geloofde hij in de mogelijkheid van voltooiing van het beeld Gods in de mens. Door de zondeval kan dit echter slechts door lijden en strijd. Lijden met Christus, want Hij heeft door Zijn lijden de lagere en stoffelijke natuur van de mens overwonnen en wil in de mens Zijn overwinningswerk volbrengen.
Van de mens eist dit zelfverloochening en overgave aan Christus. Voor Gunning het hoogste waartoe een mens kan komen: „Mij zelf verloochenen is: mijn hoogste bestaan vastgrijpen. Die zich zelf verloochent, bevestigt zich zelf in den hoogsten zin: „Wie zich zelf, wie zijn leven verloochent om Mijnentwil”, zegt de Heiland, „díe zal het winnen.” Wanneer wij ons leven werkelijk willen bezitten, dan moeten wij het opgeven aan het algemeene leven door de liefde. De mens existeert slechts, zoolang hij uit zich zelf bestaat; hij leeft eerst als hij zich aan Christus overgeeft. De Buddhist geeft zijn leven op aan het Nirwana; die Christen is komt, door af te sterven aan zijn oude, empirische ik, tot het hoogste reëele leven.”
Mietus heeft een boeiende en geleerde studie geschreven. De inhoud hiervan zal niet op voorhand iedereen aanspreken en mogelijkerwijs wordt deze of gene afgeschrikt door een begrip als theosofie. Dat zou jammer zijn, want we maken hier kennis met een fijnzinnig en gelovig mens die, aldus de slotconclusie van Mietus, recht heeft willen doen aan de christelijke grondgedachte van God als een vrije Schepper en liefdevolle Verlosser en de uiteindelijke verheerlijking van de wereld en de mensheid. De vele fraaie citaten, vol verhevenheid en poëzie, geven aan lezing van dit boek nog een extra waarde.