Klemtoon op schoonheid
Titel: ”Orde en trouw. Over Johan Huizinga”
Auteur: Willem Otterspeer
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2006
ISBN 90 234 1832 8
Pagina’s: 236
Prijs: € 19,90.
Van het werk van Huizinga staat voor historici weinig meer overeind. Toch is hij voor de Leidse geschiedkundige prof. dr. Willem Otterspeer de enige Nederlander die tot nu toe in aanmerking zou komen voor de Nobelprijs voor de literatuur. Johan Huizinga is zijn held, vandaar dat Otterspeer onlangs een bewonderend boekje aan hem wijdde. ”Orde en trouw” is de persoonlijke leeservaring van Willem Otterspeer (1950). Huizinga’s invloed in zijn leven is traceerbaar. Van hem heeft Otterspeer bijvoorbeeld lezen geleerd, echt lezen. „Ik had het enorme geluk dat ik als jongen op het gymnasium in Gouda terecht kwam, een oase van opvoeding. Betere leraren kon ik me niet wensen. Ik zat in de vierde klas toen ik ”Herfsttij der Middeleeuwen” wilde lezen, van Huizinga. De leraar zei: „Je zult het waarschijnlijk niet begrijpen, maar je moet het wel lezen.”
Hij had gelijk. Ik heb me later gerealiseerd dat onbegrip misschien nog wel belangrijker was dan begrip. Het boek fascineerde me enorm, de zinnen bleven als melodieën in me achter. Misschien heeft dat me wel laten besluiten om geschiedenis te gaan studeren. Een van de eerste dingen die ik als student deed was het verzamelde werk van Huizinga kopen. Vanaf dat moment heb ik hem gelezen.”
Het zat erin dat Otterspeer ooit een boek over de historicus zou schrijven. Zijn eerste publicatie ging over Huizinga en drie jaar geleden gaf hij aan de Amerikaanse Harvard University college over de beroemde Nederlander. Het gaf Otterspeer gelegenheid zijn gedachten te ordenen - ”Orde en trouw” is er het resultaat van. Hij schreef het naast andere projecten. Vorig jaar nog publiceerde hij het derde deel van zijn studie naar de geschiedenis van de Leidse universiteit. Deel vier is in de maak, net als een biografie over Willem Frederik Hermans.
U heeft zich -misschien een beetje verlaat- gevoegd in het rijtje Huizingabewonderaars Léon Hanssen, Wessel Krul en Anton van der Lem?
„Ik weet niet of ik daarin thuishoor. Zij zijn echt historici, die het cultuurhistorische van Huizinga beklemtonen. Ik heb meer een persoonlijk boek geschreven. Ik benader Huizinga niet als historicus, maar als schrijver.
Huizinga heeft altijd heel nadrukkelijk gezegd dat hij maar voor de helft historicus wilde zijn. Van het algemeen menselijke, van wat niet verandert maar bestendig is, wilde hij nooit afstand doen. Geschiedenis moest een verhaal blijven dat een voorbeeldfunctie had, waar je je aan kon optrekken.”
U identificeert zich met Johan Huizinga?
„Huizinga heeft mij zeer beïnvloed. Als je veel met hem verkeert, word je zelf op den duur ook eigenzinnig. Je stelt je nogal buiten de schoolklas als je van hem houdt, maar dat heb ik nooit erg gevonden. Ik schrijf ook een beetje zoals Huizinga. Ik houd er bijvoorbeeld van ritme en melodie aan een zin te geven. Mijn teksten zijn ingewikkeld. Om Huizinga te lezen moet je ook rust nemen. Ik heb bewust willen vermijden dat ”Orde en trouw” een populair boek zou worden, want zo is Huizinga ook niet. Ik wilde niet vulgariseren en het doen voorkomen alsof je Huizinga in de rust van een voetbalwedstrijd kunt lezen.
Verder hanteer ik altijd literaire bronnen en stel het detail en de anekdote centraal. Uiteindelijk ga ik er net als Huizinga van uit dat je de geschiedenis moet bestuderen als een parabel, als een mythe. Je kunt er geen slagzinnen van maken, geen handreikingen voor politici, maar je kunt er wel wijzer van worden door te zien dat de algemeen menselijke vragen in elk periode opduiken en door je te laten inspireren door de antwoorden die elke periode vindt.”
Huizinga stond in zijn eigen tijd nogal op zichzelf. Hij heeft als historicus geen school gemaakt.
„Zijn leerlingen droegen hem op handen, maar hij was veeleisend én een einzelgänger. Je kunt zijn positie gemakkelijk verklaren als je hem niet als historicus maar als schrijver ziet. Hij was geen specialist. Hij zag de specialisering van de geschiedenis in thema’s, niet in perioden.
”Herfsttij” was meteen een succes, maar niet in Nederland, en niet onder historici. Zijn Utrechtse collega Opperman sprak over „die detective van Huizinga.” Dat was minachting, hij vond het een ouderwets boek. Zijn collega’s zagen het vernieuwende van ”Herfsttij” niet. Dat gebeurde pas later. Toen in Frankrijk de mentaliteitsgeschiedenis opkwam, werd hij ontdekt als een van de voorlopers. Mentaliteitshistorici stelden zich niet de vraag hoe het met de kerkelijke macht ging, met de politiek of de economie, ze onderzochten in plaats daarvan hoe mensen dachten en zich voelden in een bepaalde tijd. Hoe stelden ze zich het leven voor, hoe gingen ze om met de dood, met het huwelijk enzovoort.”
Toch lijkt er van zijn historisch oeuvre nu niets meer overeind te staan.
„Dat klopt. Huizinga wordt met graagte gelezen, maar door een publiek van niet-specialisten. Onder historici hoor je nog altijd zeggen dat Huizinga hun niets meer te vertellen heeft. Ik vind dat verkeerd, maar misschien verandert dat nog eens. Ook in de wetenschap zie je modes.
Misschien vind je de grootste belangstelling voor Huizinga wel bij middelneerlandistiek. Daar is aandacht voor de context, voor de hele maatschappelijke omgeving van een tekst. Als je aan mediëvist Frits van Oostrom uit Utrecht vraagt of Huizinga een belangrijke historicus is, dan zegt hij volmondig ja. Huizinga zal hem ongetwijfeld veel inspiratie geven.”
U staat in ”Orde en trouw” stil bij het mystieke van Huizinga. Hoe godsdienstig was hij?
„Hij was een religieus mens. Een christen, al zei hij zelf dat zijn christendom een water-en-broodchristendom was. Huizinga was doopsgezind opgevoed, zijn grootvader was predikant. Zijn eigen vader werd uiteindelijk atheïst en liet zijn kinderen de keus. Huizinga legde belijdenis van het geloof af, maar stelde zijn grootvader teleur door de rationele manier waarop hij dat deed.
Later ging hij op zoek naar een echt religieus onderkomen. Hij vereenzelvigde zich lang met het boeddhisme. Uiteindelijk vond hij rust in een behagen in de werkelijkheid. De gegeven werkelijkheid -cultuur of natuur- zat volgens hem zo in elkaar dat elk ding betekenis had. Om die suggestie van betekenis was het Huizinga te doen. De heiligheid van het bestaan was zijn godsdienst.
Daar zit geen enkele dogmatiek achter. Van elke dogmatische scherpslijperij hield hij zich ver. Zijn leven lang heeft hij zich misschien doopsgezind gevoeld, maar hij had een grote achting voor het rooms-katholicisme, uiteraard vanwege het rituele ervan.
Rond 1910 was de christelijke zedenwet voor hem maatstaf geworden. Huizinga ging voorbij aan alle schismatiek, hij ging zelfs voorbij aan de Reformatie. Ik denk dat veel van zijn overtuigingen bij Erasmus vandaan kwamen, hoe kritisch zijn biografie over Erasmus ook was.
Mijn boek aarzelt tussen Huizinga als religieus persoon en als schrijver. Daar is een eenheid tussen - ethiek en esthetiek, schoonheid, zijn voor Huizinga varianten. Uiteindelijk heb ik de klemtoon gelegd op het schrijven, op de esthetiek.”
Stel dat Huizinga nu leefde. Hoe zou hij onze tijd beoordelen?
„Dat is moeilijk te zeggen. Aan de ene kant zou hij zijn ogen en oren dichtstoppen en weg willen. Veel dingen waarvan hij betreurde dat ze in zijn tijd aan het verdwijnen waren, zijn nu helemaal weg. Aan de andere kant was hij veel ontvankelijker, wendbaarder en nieuwsgieriger dan je zou denken. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan zijn boekjes over Amerika. Dat land maakte hem aan de ene kant dol, maar aan de andere kant betoverde het hem. Hij gaf zich eraan over.
Ik denk dat hij dat bij onze tijd ook zou hebben. Hij zou zich in veel opzichten hebben aangepast. Het moderne Europa, de worsteling om eenheid in verscheidenheid te vinden, zou hem gefascineerd hebben. Hij zou zich sterk hebben ingezet voor natuurbehoud, dat deed hij in zijn eigen tijd al.”
Mede n.a.v. ”Orde en trouw. Over Johan Huizinga”, door Willem Otterspeer