Nieuwe Testament als breed terrein
Titel:
Auteur: N. a. v. ”Exeget[h]isch. Feestbundel voor prof. dr. J. van Bruggen”, onder redactie van P. H. R. van Houwelingen, H. R. van de Kamp en J. A. Meijer
Uitgeverij: Kok
Kampen, 2001
ISBN 90 435 03 096
Pagina’s: 292
Prijs: €(18,14 (ƒ(39,90).Is bekering van een afvallige mogelijk? Wat betekent de naam ”Zoon des mensen”? Wordt in Galaten 4 de allegorische methode geïntroduceerd? Een feestbundel voor prof. dr. J. van Bruggen gaat in op uiteenlopende nieuwtestamentische thema’s.
Op 20 september jongstleden werd de bundel aangeboden ter gelegenheid van het afscheid van dr. Van Bruggen als hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Het boek bevat twaalf artikelen over –meest praktische– onderwerpen, zoals de wonderen van Jezus, het ontvangen van de Heilige Geest, godservaring, seksualiteit, de afval van gelovigen en het lezen van de Bijbel. De artikelen liggen op nieuwtestamentisch terrein in de brede zin van het woord. Ze werden geschreven door (gereformeerde) collega’s en bij Van Bruggen gepromoveerde leerlingen, en zijn doorgaans ook voor niet-theologen goed toegankelijk.
Men kan in het boek vier delen onderscheiden. De eerste drie artikelen gaan over de evangeliën en de Handelingen, de tweede drie over de brieven van Paulus, de derde drie over de overige boeken van het Nieuwe Testament en de laatste drie over het lezen van de Bijbel als zodanig.
Geen rode draad
Zoals in elke verzamelbundel verschilt ook in deze de kwaliteit van de bijdragen. Laat ik beginnen met de iets mindere. Enigszins vlak en rommelig vind ik de bijdragen over de godservaring in 1 Johannes (L. Floor) en de ethiek in het boek Openbaring (H. R. van de Kamp). Floor bespreekt in dit verband de drie maatstaven die Johannes geeft om God te ervaren, te weten de belijdenis (theologische maatstaf), het bewaren van de geboden (morele maatstaf) en de broederliefde (sociale maatstaf). Hoe mooi de boodschap ook is, het geheel is enigszins warrig geschreven en een duidelijke beschrijving van de in deze brief zo opvallende dwaalleer ontbreekt.
Ook het artikel van Van de Kamp over de ethische dimensie van de Openbaring aan Johannes is teveel een opsomming van allerlei passages. Hij merkt dat er sprake is van ethiek en concludeert dat het laatste bijbelboek niet alleen eschatologisch, maar ook praktisch is. Hoe waar dit ook mag zijn, de rode draad die allerlei praktische opmerkingen verbindt –de synthese– wordt niet beschreven, en daarom komt het geheel vlak over.
Dan zijn er een paar bijdragen die mij niet konden overtuigen. A. D. Baum betoogt dat de genezingswonderen van Jezus geen waarde in zichzelf hebben, maar moeten worden gezien als symbolen van de vergeving. Hij leest de eerste drie evangeliën door de bril van Johannes en woorden als ”teken”, ”symbool” en ”metafoor” worden door elkaar gebruikt. De gangbare opvatting dat de wonderen van Jezus tekenen zijn van het komende Koninkrijk wordt niet eens genoemd!
Zoon des mensen
Ook de bijdrage van B. G. Kim over ”De zoon van de mens in Johannes 12:23” is voor mij niet overtuigend. Hij stelt na een korte bespreking van enkele laat-Joodse geschriften dat niet kan worden aangetoond dat ”Zoon des mensen” een populaire en gevestigde titel was onder de joden. Vervolgens bouwt hij hierop verder alsof hij geconcludeerd heeft dat de titel niet voorkwam. Vandaar ook dat hij de mogelijkheid dat Jezus deze titel juist gebruikt om versluierend te spreken –met andere woorden: een titel voor ingewijden– niet eens noemt. Kim denkt dat de titel geen betekenis had voor anderen, maar alleen voor Jezus zelf. Hij sprak met de woorden ”Zoon des mensen” eigenlijk tot zichzelf, vanuit Zijn behoefte aan zelfverzekerdheid (!). Zoiets als een soldaat die zichzelf ”zoon van het vaderland” noemt om zichzelf te herinneren aan zijn plicht om zijn land te dienen. Maar hoe kunnen we iets weten over Jezus’ behoeften als hij hierover niet heeft gesproken? Zoiets is niet aan te tonen en lijkt me ook niet aannemelijk.
Het artikel van J. Geertsema ”Is bekering van een afvallige onmogelijk?” (over de uitleg van Hebreeën 6:6) is zeer lezenswaardig. De tekst in Hebreeën zegt dat het onmogelijk is om degenen die afgevallen zijn weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij dan de Zoon van God opnieuw zouden kruisigen. Geertsema betoogt dat degenen die hier worden aangesproken de Joodse christenen in Jeruzalem zijn, die aanwezig waren en deelgenomen hebben aan de kruisiging van de Heere Jezus op Golgotha. Daarom wordt gesproken over opnieuw kruisigen. De tekst betekent dus niet in het algemeen dat bij alle afvallen van het geloof vernieuwing tot bekering altijd onmogelijk is. Het is voor de praktijk van het christenleven een belangrijke conclusie. Wel steunt deze uitleg zwaar op twee onzekere factoren, te weten de datering van de brief vóór 70 na Christus en de gedachte dat de lezers geen heidenchristenen, maar Joodse christenen in en rond Jeruzalem zijn.
Allegorie
Twee bijdragen springen er uit. De eerste is ”Een vat vol tegenstrijdigheden” van P. H. R. van Houwelingen over de uitleg van 1 Tessalonicenzen 4:4 (”Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eere”). Van Houwelingen toont aan dat met dit ”vat” niet de vrouw noch het eigen lichaam is bedoeld, maar dat Paulus hier in bedekte termen (eufemistisch) spreekt over het geslachtsorgaan. Paulus spreekt hier dus over het beheersen van het seksuele leven. Hij stelt grenzen aan het omgaan met seksualiteit.
Een tweede bijdrage die ik erg verrassend vind is die van W. F. Wisselink, die spreekt over zijn ervaring met het doceren van de gereformeerde bijbeluitleg aan theologische studenten in Kongo. Stap voor stap neemt hij de lezer mee en opent deze de ogen voor het enorme verschil tussen ons en de mensen in Afrika. In Kongo begint men direct met inleving en toepassing van de tekst. Het rekening houden met een historische afstand is voor Afrikaanse lezers even moeilijk als het inleven en toepassen vaak voor ons is. Erg leerzaam en boeiend geanalyseerd en beschreven.
Ook de moeite waard is de uiteenzetting van R. D. Anderson over het gebruik van de allegorie in Galaten 4. Wordt hier de allegorische methode van schriftuitleg geïntroduceerd? Hagar en Sara stellen twee bedelingen voor, zegt Paulus. Anderson bespreekt uitvoerig de verschillende manieren waarop men in de Oudheid omging met allegorie en concludeert dat Paulus in Galaten 4 niet de allegorie als methode heiligt, maar gebruik maakt van allegorie als retorisch stijlmiddel.
Tot slot wil ik nog wijzen op de bijdrage van J. G. Byun over het ontvangen van de Heilige Geest door de Samaritanen in Handelingen 8. Hoe kan het dat de Samaritanen tot geloof kwamen door de prediking van Filippus, maar pas later bij het bezoek van Paulus en Johannes de Heilige Geest ontvingen? Deze bijdrage is er een mooi voorbeeld van dat men in de feestbundel niet altijd de verwachte gereformeerde paden bewandelt. Byun gaat niet mee met de uitleg van de geestesdoop zoals die gegeven wordt in Pinksterkringen, maar wijst ook na een uitvoerige discussie de uitleg van J. P. Versteeg af. Hij komt met een heilshistorische benadering en wijst ons op de noodzaak de factor ”tijd” bij het bijbellezen niet te vergeten. Al met al biedt het boek veel stof en is het doorgaans boeiend en lezenswaardig.