Dagboek uit Java
De Nederlandse kinderarts Pot verleent hulp in het gebied op Java dat eind mei door een aardbeving is getroffen. Pot, uitgezonden door Dokters van de Wereld, houdt voor deze krant een dagboek bij.
Donderdag 15 juniPanta Jirik werd vandaag de plek waar we zouden gaan werken. Mijn laatste werkdag. Wéér een nieuwe plek. De logica van de planning ontgaat me. Achteraf blijkt dat de teamleider me ook kennis wilde laten maken met een gebied waar we vanaf het begin al werken, maar waar ik nog niet was geweest.
Het was vlak bij Bantul, het centrum van de beving. Vlak bij de zee: de Indische Oceaan. Weer een nieuwe vertaler mee. Deze keer Frans-Indonesisch. Ook goed, je went aan alles. Voortdurend nieuwe dingen, steeds aanpassen, alert zijn, op wijzigingen inspelen. Dat maakt dit soort werk natuurlijk ook boeiend. Althans voor mij. Net als het op de grond gaan zitten en met je handen eten. Dat is ook gewoon: doen.
Al die huizen die zijn omgevallen en ingezakt, ja dat weet ik nou wel. Je wordt toch wat moe van het voortdurend oh en ah roepen. Maar als ik een maximaal scheefgezakt gebouw van zes verdiepingen zie, vind ik het toch weer indrukwekkend.
De consulten vinden plaats in het woonhuis van een lokale bewoner, want in dit dorpje komen sowieso weinig dokters langs. Tevoren lopen we even rond in de lokale desa (gehucht). Er zijn metershoge bamboestruiken. Ze kraken vervaarlijk in de wind. Ik hoor van mijn vertaler dat mensen geloven dat er boze geesten in de bamboe zitten, vooral ’s nachts. Met dat gekraak kan ik me die gedachte wel voorstellen hier. Loop dus nooit ’s nachts alleen langs de bamboe. Om allerlei andere redenen lijkt me dat best een geschikt advies.
We zien bijna honderd patiënten. De lokale dokter is er ook bij. In plaats van zelf patiënten te zien, komt ze naast mij zitten. Ze doet een soort stage, zo voelt het. Vanwege de toegestroomde mensen begint ze uiteindelijk zelf. Weer gebakken banaan bij de zoete thee.
Iemand vertelde me dat hij pijn aan zijn oren had, maar nu niet meer. Het ging over toen hij hondenvlees at. Ik vroeg of hij dat wel vaker deed. Hij zei van niet, maar het had wel geholpen. De oorzakelijkheid is me nog niet duidelijk. Vervolgens vroeg ik waarom hij geen vis at, aangezien hij dicht bij zee woonde. Hij bleek allergisch te zijn voor vis.
De lokale dokter nodigde ons uit om ergens iets te gaan eten. De patiënten waren klaar en meer werk was er niet. We gingen naar het strand van de lokale bevolking. Zeer armoedig, met eenvoudige stalletjes met niet gekoelde vis. Je kon wat uitzoeken en dan in een soort restaurantje gaan zitten: een houten barak zonder bestek.
Terug op de basis is alles weer normaal. Er zijn net weer twee nieuwe dokters aangekomen. We spreken over de missie hier, het resultaat, de overwegingen, de kansen, het evenwicht of je moet blijven, of hoe je het verder vorm moet geven. Boeiend gesprek. Maar hij gaat slapen met z’n jetlag. En morgen ga ik weer weg.
Ik vind het toch jammer. Ik merkte dat in de afgelopen twee weken de hulp op gang kwam en minder nodig werd in de loop van die tijd. Goed dus om ook weer te vertrekken. Maar je identificeert je toch met het land. Met de mensen. Met de problemen. Je bindt je in zekere zin.
Anderzijds verlang ik ook naar huis, en alles wat daar gebeurt. Elke dag dacht ik: boeiender dan dit kan niet. En nu loopt het af.
Een paar Franse artsen die overmorgen vertrekken, gingen vanavond naar een dansvoorstelling met als decor een lokale hindoetempel. Ik moet er even niet aan denken.
Ik ga vanavond met Momo, een vertaler, achter op zijn scooter, met helm, door downtown Java. Veel uitlaatgassen, maar een warme avond. We gaan naar een lokale markt, komen langs weet ik wat voor stalletjes en winkeltjes onderweg door toeterend en uitlaatgassend Java. Nog even proeven van wat geweest is.