Fischlers landbouwplan verdient steun
De EU-commissaris voor Landbouw, Fischler, kwam vorige week met plannen voor een vernieuwing in de sector. De plannen krijgen een voldoende van dr. ir. R. A. Jongeneel
. Fischler streeft ernaar de landbouw weer een volwaardige en geaccepteerde plaats in de maatschappij te geven. De kritische reactie van de landbouworganisatie LTO is voorbarig. Afgelopen woensdag heeft landbouwcommissaris Fischler zijn nieuwe plannen voor de landbouw ontvouwd. Vrijdag lichtte hij ze als gast van Wageningen Universiteit op een bijeenkomst in Arnhem toe.
Door LTO Nederland is bij monde van A. Maarsingh, de voorzitter van de vakgroep akkerbouw, geschokt gereageerd. De boeren zullen er tienduizenden euro’s per bedrijf bij inschieten, zo is de vrees. Die reactie lijkt me te voorbarig. Bovendien wekt de LTO juist de indruk over het algemeen redelijk uit de voeten te kunnen met het Brusselse beleid. Als ze nu zo kritisch zijn over Brussel, vraag ik me af waarom ze in de afgelopen tijd niet veel kritischer over de Nederlandse insteek zijn geweest.
Fischler komt met zijn plannen in het kader van de Midterm Review. Dat is een tussenbalans, waarin wordt nagegaan of het landbouwbeleid zoals vastgelegd in Agenda 2000 (akkoord van Berlijn in 1999) nog wel voldoet, of misschien moet worden bijgesteld. De boodschap van Fischler is dat zo’n bijstelling inderdaad nodig is. Fischler weet bovendien dat als hij iets wil veranderen, hij stevig in moet zetten. Hij moet zijn plan immers nog aan de ministers van Landbouw in de lidstaten zien te verkopen. Bijna altijd leidt dat tot afzwakking van de voorstellen. Wie wat wil veranderen, moet dus hoog inzetten. Ook dan nog geldt dat de soep uiteindelijk niet zo heet zal worden gegeten als ze wordt opgeschept.
Vernieuwing
Wat is Fischlers inzet? Fischler kiest naar mijn idee duidelijk voor vernieuwing in de landbouw. In zijn plannen laat hij zien dat hij het serieus meent dat de landbouw multifunctioneel is. Dat wil zeggen dat het in de landbouw niet langer alleen meer gaat om de productie van voedsel, maar ook om de productie van ’groene diensten’. Daarbij kan worden gedacht aan de rol van de landbouw in de aankleding en het beheer van het landschap. Daarnaast is de productiewijze van belang. Daarbij gaat het om zaken als milieu, dierenwelzijn, voedselveiligheid. Fischler wil die zaken serieus aanpakken.
Enerzijds maakt hij aan de landbouw duidelijk dat rekening dient te worden gehouden met de maatschappelijke eisen die aan de productie worden gesteld. Anderzijds maakt hij aan de samenleving duidelijk dat aan een verbrede, duurzame en maatschappelijk verantwoorde landbouw een prijskaartje hangt.
„Wij kunnen niet verwachten dat onze plattelandsgebieden welvarend zullen zijn, ons milieu zal worden beschermd, onze landbouwhuisdieren goed zullen worden verzorgd en onze landbouwers het hoofd boven water zullen weten te houden, als wij niet bereid zijn daarvoor te betalen”, aldus Fischler. Gebeurt dat niet, dan komt succesvolle vernieuwing in de landbouw nooit van de grond. Daarom wil Fischler zijn plan niet van de grillen van de consument in de supermarkt laten afhangen, die vaak A zegt en B doet. Fischlers conclusie is daarom ook niet dat het landbouwbeleid maar moet worden afgeschaft, maar dat het op een nieuwe leest moet worden geschoeid, zodat de signalen vanuit de maatschappij goed door de sector worden opgepakt en de landbouw er ook zeker van kan zijn dat er boter bij de vis komt.
Keuzes
Ik vind dat Fischler hiermee een belangrijk principiële keuze maakt, die hartelijke instemming verdient. Met deze keuze ontstaat een landbouw die beter rekening houdt met de normativiteit die voor het agrarisch ondernemen geldt. Ze bevordert een landbouw die op een maatschappelijk draagvlak kan rekenen. En dat is essentieel. De landbouw is geen doel op zich, maar moet dienstbaar zijn en zelf ook niet anders willen.
Tegelijkertijd erkent Fischler dat de agrariër die zich zo servicegericht opstelt „zijn loon waardig” is. Dat is een heldere keuze. Helaas heeft het wat de Nederlandse beleidsinzet onder paars betreft aan die helderheid ontbroken. Daarin leek de leuze uiteindelijk steeds weer ”hoge eisen, lage prijzen” te zijn. De sector in zo’n spagaat drijven lost niets op en biedt ook geen perspectief. Ik hoop daarom dat dit signaal uit Brussel ook de instemming van de nieuwe Nederlandse minister van Landbouw zal krijgen.
Uit die principiële keus vloeit voort dat de Commissie de band tussen rechtstreekse steun en de intensiteit van de productie wil verminderen. Het daarbij vrijkomende geld wordt echter niet van de boeren afgepakt, maar op een gerichte manier weer teruggeven. In het jargon heet het dat de prijssteun en de inkomenstoeslagen moeten worden „ontkoppeld”, zodat ze de productiebeslissingen niet meer beïnvloeden. In dat kader stelt Fischler voor om de prijssteun voor granen met 5 procent te verlagen. De graanprijzen zullen dan zo ongeveer op het niveau van de wereldmarkt liggen en daarmee in feite volledig zijn geliberaliseerd.
Eerlijke prijs
LTO’er Maarsingh tekent daar protest tegen aan. Ook de Nederlandse akkerbouwvakbond (NAV) heeft herhaaldelijk aangegeven tegen volledige liberalisatie te zijn. De reden is niet dat men zo veel mogelijk protectie wil houden en zich verzet tegen de aantasting van verworven rechten. De reden is dat men voor een eerlijke kostprijs wil werken. De wereldmarkt kan dan niet zomaar het kompas voor de akkerbouw zijn, omdat de prijzen op de wereldmarkt onder invloed van dumpingpraktijken en incidentele factoren vaak geen reële kostprijzen weerspiegelen. Ik ben het met hen eens dat de wereldmarkt niet het einde van alle wijsheid is en dat dat ook in het vernieuwde landbouwbeleid tot uitdrukking dient te komen.
Iets anders dat ook in de vernieuwingsaanpak past, is het terugdringen van de ingewikkelde regelgeving. Fischler wil de Brusselse regelgeving sterk terugbrengen en vereenvoudigen. De agrariërs moeten actief zijn met boeren en niet met het invullen van formulieren. De regels moeten simpeler en gerichter. Fischler wil daarom de steun per bedrijf aan een maximum binden. De idee daarachter is dat alleen die bedrijven worden gesteund die het echt nodig hebben. Op dit moment komt nog een te groot deel van de steun terecht bij bedrijven die zichzelf even wel kunnen redden en die de Brusselse gelden nu gebruiken om versneld hun collega’s uit te kopen en zo zelf in rap tempo te groeien. Dat hoort niet thuis in een echt vernieuwend landbouwbeleid. Wat mij betreft zou Fischler het maximumbedrag van 600.000 euro daarom nog fors omlaag moeten brengen.
Voldoende
Ten slotte kan ik niet aan de indruk ontkomen dat naast principes ook opportuniteit een rol heeft gespeeld. Bij rundvlees -een sector met problemen- wil men wel verder ingrijpen, maar bij andere sectoren waar de urgentie wat minder is -suiker en zuivel- wordt de zaak vooralsnog opengelaten. Op sommige terreinen van vernieuwing wordt de cofinanciering, dat wat lidstaten zelf bij moeten betalen, opgeschroefd. De vraag is of via een achterdeur de vernieuwing daarmee toch weer niet te afhankelijk wordt gemaakt van de wil tot verandering in individuele lidstaten.
Al met al zou ik als eindoordeel toch het rapportcijfer ”voldoende” willen geven. De EU scoort daarmee beter dan de VS met hun onlangs ingevoerde nieuwe Farm Bill. Een pedagogische vader voegt er natuurlijk wel aan toe dat zoon- of dochterlief moet proberen om het na de vakantie nog iets beter te doen.
De auteur is als landbouweconoom verbonden aan de Wageningen Universiteit.