Uitzonderingspositie is begin van isolement
Zo heel vaak komt het niet voor dat ChristenUnie en SGP in de Tweede Kamer volstrekt geïsoleerd staan. Al gauw is er ten minste nog één andere fractie die de standpunten van de kleine christelijke partijen deelt.
De achterliggende weken was er echter weer zo’n onderwerp waarbij ChristenUnie en SGP met z’n tweeën op moesten boksen tegen alle andere fracties. Het betrof de vraag in hoeverre orthodox-christelijke scholen de ruimte houden om zich medezeggenschap door ouders, door leerkrachten en in het voortgezet onderwijs ook door leerlingen, van het lijf te houden.Momenteel is die ruimte er, maar het scheelde niet veel of ook orthodox-christelijke scholen zouden verplicht een volwaardige medezeggenschapsraad, dus met instemmingsbevoegdheden, door de keel geduwd krijgen. Politiek Den Haag is hard bezig het de reformatorische en gereformeerde scholen lastiger te maken om hun bijzondere positie ten aanzien van medezeggenschap te handhaven.
Daar is allereerst minister Van der Hoeven, die in de nieuwe Wet medezeggenschap onderwijs heeft vastgelegd dat ook orthodox-christelijke scholen een medezeggenschapsorgaan moeten krijgen. Dat is nodig vindt zij, omdat scholen via de zogeheten lumpsumfinanciering meer vrijheid hebben gekregen in de besteding van hun geld.
Nu de overheid meer op afstand is gaan staan, redeneert de minister, moet er toch iemand zijn die de scholen in hun uitgaven controleert? Dat is, in de visie van Van der Hoeven, het medezeggenschapsorgaan. Ook op reformatorische en gereformeerde scholen.
De bijzondere positie van bezwaarde scholen zal voortaan daarin bestaan dat zij, als zij dat dan zo graag willen en twee derde van ouders, leerkrachten (en leerlingen) het ermee eens is, mogen bepalen dat die raad slechts een adviserende taak heeft.
Erg? Wie het van de nuchtere kant bekijkt, zegt: Ach, dit valt wel mee. Weliswaar móéten voortaan alle scholen formeel een medezeggenschapsorgaan hebben, maar inhoudelijk hoeft dat orgaan, als de ouders van een reformatorische school dat niet willen, geen macht te krijgen. En om die feitelijke situatie gaat het toch.
Toch neemt die relativering niet weg dat de ruimte om christelijke organisaties op grond van Bijbelse uitgangspunten in te richten in onze samenleving steeds kleiner wordt, dan wel steeds harder moet worden bevochten. Dat zelfs het CDA de gewetensnood van reformatorische scholen niet meer aanvoelt, dan wel slechts beperkt bereid is daar consequenties aan te verbinden, zegt iets over de steeds groter wordende kloof tussen het traditioneel-christelijk denken en de hoofdstroom van de Nederlandse cultuur.
Nog sterker blijkt die kloof bij de voorstellen die LPF en VVD de afgelopen weken deden. Zij willen zelfs de door Van der Hoeven gecreëerde „vluchtheuvel” (term: ChristenUnie-Kamerlid Slob) uit het wetsvoorstel halen. Hun inzet is typerend voor de verharding van het politieke debat die sinds Fortuyn is ingetreden. Helderheid en daadkracht zijn blijkbaar niet te combineren met het rekening houden met minderheden door het scheppen van uitzonderingsbepalingen.
Het valt te vrezen dat de achterban van ChristenUnie en SGP de komende jaren steeds vaker op zal lopen tegen onbegrip over zijn standpunten en dat de gereformeerde gezindte steeds vaker een beroep zal moeten doen op uitzonderingsbepalingen. Dat is een weinig comfortabele positie. Want, zoals het debat over medezeggenschap in het onderwijs laat zien: wie eenmaal in een uitzonderingspositie is terechtgekomen, loopt het risico vroeg of laat zelfs die positie kwijt te raken.
Dit gevaar eerlijk onder ogen zien, is niet hetzelfde als in de ontwikkelingen berusten. „Ik weiger me in een isolement te laten drukken”, zei SGP-leider Van der Vlies vorige week, terugblikkend op 25 jaar Kamerlidmaatschap. Die strijdbare houding heeft best iets opgeleverd. Menselijkerwijs gesproken heeft de jarenlange aanwezigheid van SGP en ChristenUnie in het parlement, hun deskundig en alert en beminnelijk optreden een nog sterker isolement van de gereformeerde gezindte voorkomen.
Een sprekend voorbeeld hiervan is de -misschien al weer bijna vergeten, maar nog altijd relevante- initiatiefwet van PvdA en ChristenUnie over zondagsarbeid. Door de nieuwe Arbeidstijdenwet van 1996 was de positie verslechterd van werknemers die niet op zondag wilden werken. D66 wilde, enkele jaren later, orthodoxe christenen helpen door een regeling waarin zij op grond van gewetensnood vrijstelling konden krijgen van zondagswerk. Op die wijze zou er voor hen een uitzondering gemaakt kunnen worden op de algemene regel dat iedereen bereid moet zijn op zondag te werken.
Door het wetsvoorstel-Bussemaker/Van Dijke koos de Tweede Kamer in 2000 een andere route: álle werknemers kregen het recht zondagsarbeid te weigeren. Waarmee voorkomen werd dat christenen als een bijzonder soort mensen in een reservaat terechtkwamen. Zo kan het blijkbaar, soms, ook.