Het atheïsme niet voorbij
Enkele weken geleden kocht ik het boek ”De ondergang van het atheïsme” van Alister McGrath. Hij behoort samen met Francis Schaeffer en C. S. Lewis tot degenen die pas op latere leeftijd, na een intensieve zoektocht en Bijbelstudie, zeer bewust tot het geloof zijn gekomen. De meest apologetische boeken werden geschreven door mensen die pas later zijn gaan geloven.
Een geweldige bijdrage werd geleverd door Lewis. Zijn oeuvre is heel breed en loopt van de Narniareeks en sciencefiction tot boeken met een sterk persoonlijk getuigenis, zoals zijn ”Onvervalst christendom”. Jammer, dat je mensen als Lewis en Schaeffer niet meer kunt ontmoeten. McGrath is nog springlevend.De felste antichristelijke geschriften komen van mensen die in hun jeugd met het christelijk geloof in aanraking zijn gekomen. Ik denk aan iemand als Maarten ’t Hart, die van zijn weerzin tegen het geloof niet genoeg kan krijgen; er zijn er veel meer. Hun argumenten zijn niet nieuw. Het zijn verre nazaten van de verlichting die als door een adder gebeten reageren wanneer hun geloof in de materie als oorzaak van al het bestaande wordt aangevallen.
Een ander voorbeeld is de filosoof Herman Philipse in zijn boekje ”Atheïstisch manifest en de onredelijkheid van de religie”, met een voorwoord van Ayaan Hirsi Ali. Philipse vindt dat alle godsdienstige overtuigingen ingebeeld zijn. Zulke mensen zijn de spreekbuizen van de meerderheid van de huidige intelligentsia. Is het atheïsme echt voorbij?
Bron
Alle mensen die zich al dan niet fel keren tegen het christelijk geloof verlaten zich alleen op het menselijk verstand als bron van ons kennen. Alles daarbuiten zijn menselijke verzinsels. Sommigen zijn daarin heel erg uitgesproken, zoals Jacques Monod: „Alles kan worden gereduceerd tot eenvoudige en voor de hand liggende mechanische processen. De cel is een machine. Het dier is een machine. De mens is een machine.” Richard Lewontin, Harvardbioloog, was nog pregnanter: „Wij hebben een a priori verplichting jegens het materialisme. (…) Dit staat niet ter discussie, want we kunnen geen goddelijke voet tussen de deur dulden.” Ik denk wel eens dat het debat met mensen met dergelijke onwrikbare standpunten is als het werpen van paarlen voor de zwijnen (Matthéüs 7:6).
McGrath meent dat het atheïsme op zijn retour is en wijst daarvoor naar de opkomst van de evangelicale en pinksterbewegingen - een argument dat ook bekend is uit zijn boek ”De toekomst van het christendom”. Ik geloof niet dat McGrath wat de ondergang van het atheïsme betreft gelijk heeft. Integendeel, ik zie juist dat dit zich in onze tijd steeds breder maakt en feller van zich afslaat, getuige voorgaande citaten en bijvoorbeeld de recente discussies rond ”intelligent ontwerp”.
Paulus
Ik ben bang dat wij in het debat met de vinnigste ongelovigen niet veel verder zullen komen. Trouwens, lees de gesprekken maar tussen Jezus en de mensen van Zijn tijd, niet eens ongelovigen. Er zijn in de Bijbel naar mijn mening geen voorbeelden te vinden waarbij de niet-gelovige met alleen de wapens van het verstand wordt bestreden, laat staan overtuigd. Tegen de geleerde Nicodémus zei Jezus dat hij uit water en Geest geboren moest worden (Johannes 3:5) en toen Paulus tot de filosofen over de opstanding sprak, braken zij subiet het gesprek af (Handelingen 17:32).
Dat wil niet zeggen dat het debat dus maar moet worden gemeden. Sterker nog, het is juist van belang zinnige argumenten aan te dragen om de onhoudbaarheid van een materialistisch standpunt te ondergraven. Zo heeft Arie van den Beukel in een viertal persoonlijk getinte boeken stevige bommetjes gelegd onder de evolutietheorie en de moderne theologie. Ook Willem Ouweneel heeft in zijn boek ”De God die is. Waarom ik geen atheïst ben” een steekhoudende bijdrage geleverd aan het debat met uitgesproken ongelovigen. En Cees Dekker heeft samen met anderen een tweetal prikkelende boeken gepubliceerd rond het thema geloof en wetenschap, met als spits evolutie en intelligent ontwerp.
Niet zomaar
Met al zulke argumentatie wordt echter geen enkel gelovig pleit gewonnen. Op zeker ogenblik blijft alleen het getuigenis over van de hoop die in ons is, dat Hij er al was vóór Abraham, dat Hij onder ons heeft gewoond, dat Hij onze schuld met God heeft verzoend, dat Hij is opgestaan en dat Zijn Geest is uitgestort als geschenk aan de gemeente van Christus.
Door alleen met je verstand naar de werkelijkheid te kijken ga je niet ’zomaar’ geloven in een Schepper, laat staan in de Vader van onze Heere Jezus Christus. Het is andersom. Pas wanneer je gelooft, ben je dankbaar dat je Gods hand mag ontwaren in de schepping. Het is dan als het afvallen van de schellen van je ogen; je neemt Zijn aanwezigheid miljardvoudig waar in zijn kunstwerken. Het maakt je -met Job- zeer bescheiden en wars van alle overmoed (Job 38:4, 5). Daardoor wordt het vertrouwen dat God achter de werkelijkheid staat zo sterk dat je je eigenlijk niet kunt voorstellen dat er mensen zijn die dit inzicht niet delen.
De auteur is hoogleraar medische informatica en was eerder rector magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam.