Per maand 400 jonge kerkverlaters
ZEIST - Elke maand verlaten zo’n 400 jongeren tussen de 12 en de 18 jaar de kerk. Per jaar zijn dit er bijna 5000. De meesten van hen haken „stilzwijgend” af, zo blijkt uit het zaterdag gepresenteerde onderzoek ”Op kousenvoeten de kerk uit”.
Het onderzoek naar de betrokkenheid van jongeren bij de kerk werd uitgevoerd op initiatief van de Christelijke Jongerenwerkersopleiding van Christelijke Hogeschool en Toerustingscentrum De Wittenberg in Zeist, met medewerking van studenten van de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan de Christelijke Hogeschool Ede. De resultaten werden zaterdagavond bekendgemaakt op de Opwekkingsconferentie in Biddinghuizen.De Wittenberg schreef 1500 kerken aan met de vraag aan het onderzoek mee te doen door het invullen van een enquête op internet. Uiteindelijk deden 131 kerken mee. Hoewel dit er minder zijn dan de onderzoekers hadden gehoopt, gaan zij ervan uit dat het onderzoek „redelijk representatief” is.
De auteurs onderscheiden drie kerktypes: Protestantse Kerk in Nederland, reformatorisch (waartoe zij de Christelijke Gereformeerde Kerken, Nederlands Gereformeerde Kerken, Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en Gereformeerde Gemeenten rekenen) en evangelisch. Jongeren verdelen zij onder in drie leeftijdscategorieën: tussen de 12 en de 15 jaar, tussen de 16 en de 18 jaar en tussen de 19 en de 25 jaar.
Op basis van de verkregen gegevens komen zij tot meerdere conclusies. De eerste is wel dat kerken „slecht op de hoogte” zijn van eigen ledenaantallen en participatie door jongeren. „Wellicht is daarom de belangrijkste conclusie uit het onderzoek er een die niet uit de cijfers zelf blijkt, namelijk: dat veel kerken weinig tot geen inzicht hebben in de betrokkenheid van jongeren bij hun kerk. Hoe verklaren we dat? Zijn ze niet geïnteresseerd? Richten ze zich alleen op de jongeren die komen en vallen de jongeren die niet komen volledig buiten hun aandacht?”
De auteurs roepen op tot onderzoek: hoeveel jongeren haken er af, en vooral: waarom haken zij af? „Kwalitatief onderzoek alleen is onvoldoende: het gaat vooral om het verhaal áchter de cijfers. Dat verhaal krijg je alleen door met de jongeren in gesprek te gaan.”
Als tweede stellen zij vast dat de kerken in totaal nog geen 10 procent van de jongeren in Nederland bereiken. Zo’n 6 procent bezoekt kerkdiensten en zo’n 7 procent participeert in activiteiten. „Hoewel ons onderzoek zich voornamelijk gericht heeft op de jongeren die de kerk verlaten, is het aantal jongeren dat niet door de kerken bereikt wordt, nog vele malen groter. Het gaat om 2,3 tot 2,5 van de 2,7 miljoen jongeren tussen 12 en 25 jaar in Nederland. Het grootste werkterrein voor de kerk ligt dan ook buiten haar muren.” Kerken zouden hun krachten moeten bundelen om deze jongeren te bereiken, stellen de onderzoekers.
Verder: per jaar verlaten 4800 jongeren tussen de 12 en 18 jaar de kerk, „oftewel 400 per maand en 92 per week. Merk op dat het hier gaat over de kerkverlating van 12-18 jaar en niet van 12-25 jaar. Dit komt omdat we niet weten hoeveel mensen die nu tussen de 19 en 25 zijn de kerk verlaten.”
De meesten van deze jongeren haken stilzwijgend af. „Zij verlaten de kerk als het ware op kousenvoeten. Ze schrijven geen brief naar de kerkenraad om hun onvrede te uiten en hun vertrek heeft geen financieel nadelige gevolgen voor de kerk.”
Hoe komt het dat jongeren (en volwassenen) de kerk verlaten? De auteurs van ”Op kousenvoeten de kerk uit” wijzen in de eerste plaats op de betrokkenheid van ouders (het gezin). „Er zijn bijna geen jongeren die naar de kerk gaan, terwijl de ouders niet naar de kerk gaan. Daarbij gaat het niet alleen om de participatie in kerkelijke activiteiten, maar ook om het overdragen en voorleven van het geloof.”
Als tweede belangrijke factor noemen zij de kerk zelf. „Als jongeren er zelf voor kiezen de kerk te verlaten (terwijl hun ouders nog betrokken zijn), heeft dit vaak te maken met het feit dat ze zich niet thuis voelen in de kerk, geen aansluiting hebben bij leeftijdgenoten, het geloof niet aantrekkelijk vinden, en /of het idee hebben dat het geloof niks toevoegt aan hun leven.
De vraag is of het de inhoud zelf is die de jongeren afwijzen, of dat het vooral te maken heeft met de manier waarop het geloof wordt gepresenteerd en gecommuniceerd. In het laatste geval is de kerk verantwoordelijk.”
Over het algemeen lijken jongeren in „traditionele kerken” hier meer last van te hebben, constateren de onderzoekers, en is de kloof tussen kerk en de leefwereld van de jongere groter. „Ook uit ons onderzoek blijkt dat evangelische kerken beter in staat zijn hun jongeren vast te houden.”
Kerkverlating begint al bij kinderen, stellen de auteurs verder vast. „Ons onderzoek heeft zich beperkt tot jongeren bóven de twaalf. Daar blijkt echter al de helft niet meer mee te doen. Wat gebeurt er onder de 12 jaar? Tussen doop of opdragen en het verlaten van de basisschool? Hier zou onderzoek naar gedaan moeten worden.”
Wat investeren kerken in jongeren? Deze vraag is niet meegenomen in het onderzoek, „omdat we vreesden dat daarop geen antwoord te vinden zou zijn. Maar als we kijken naar het budget van de kerk, de ruimte die er in het kerkgebouw is en de menskracht die aan jongeren besteed wordt, dan lijkt het erop dat kerken minder dan 16 tot 29 procent van hun budget in jongeren investeren.”
Een derde (PKN) tot meer dan de helft (reformatorisch) van de kerken heeft geen eigen ruimte voor jongeren, zo blijkt. Van de onderzochte kerken heeft 3 procent van de evangelische, 4 procent van de reformatorische en 16 procent van de bij de Protestantse Kerk aangesloten gemeenten een jeugdwerker in dienst.
Reformatorische en evangelische kerken zijn wel beter in staat om jongeren te bereiken dan PKN-gemeenten, aldus de onderzoekers. „De kerken zouden van elkaar kunnen leren.” Evangelische kerken lijken beter in staat jongeren langdurig vast te houden dan reformatorische kerken.
Wat de jeugdwerker betreft: hun aantal groeit, constateren de auteurs. Terecht, menen zij, en zij verwijzen dan naar een onderzoek van Baxter-Brown (2003) waaruit zou blijken dat in de kerken in Engeland met een jeugdwerker de kerkverlating „min of meer tot stilstand kon worden gebracht. In deze kerken zijn meer vrijwilligers bij het jeugdwerk betrokken en gaan de gemeenteleden met meer plezier naar de kerk dan in kerken zonder jeugdwerker.”
De onderzoekers doen ten slotte een „dringend beroep” op kerken om te investeren in jongeren „vóór het te laat is. En om zich niet alleen te beperken tot de jongeren uit de eigen kaartenbak, maar zich ook te richten op de grootste groep jongeren in Nederland: zij die geen kerkelijke betrokkenheid hebben.”