Groene stroom staat onder spanning
Groene stroom staat onder spanning. Met een kabinet in zicht dat aan de fiscale bevoordeling gaat tornen, zint de energiewereld op een reddingsplan. Want consumenten die straks bereid zijn uit idealisme aanzienlijk meer te gaan betalen - geen schijn van kans.
Van normale marktomstandigheden moet duurzame energie het immers niet hebben. Met overheidssteun in de rug wil het beter lukken. En dat is het geval. Om het prijsverschil met gewone energie te vereffenen, zijn de meeste vormen van groene energie momenteel gevrijwaard van de Regulerende Energiebelasting, beter bekend als ecotax. Per saldo compenseert de belastingvrijstelling de hogere productiekosten.
Zodoende komt de prijs van beide energiesoorten op ongeveer hetzelfde uit, waardoor consumenten zonder pijn in hun portemonnee toch voor groene stroom kunnen kiezen. De markt voor duurzame energie staat sinds 1 juli 2001 open voor particulieren. Het nietsontziende mediabombardement dat de energiebedrijven met het oog daarop ontketenden, heeft zijn effect inmiddels bewezen.
Exact een jaar na dato heeft het aantal huishoudens dat groene energie afneemt de één miljoen overschreden. Nuon (310.000), Essent (300.000) en Eneco (250.000) nemen het leeuwendeel voor hun rekening. De helft van de zogeheten milieuvriendelijke energie halen zij uit Nederland. De andere helft komt van over de grens. Naarmate de vraag blijft toenemen, stijgt het beroep op productiecapaciteit uit het buitenland.
Door deze ontwikkeling zal Europa „steeds ’groener’ worden”, meldt de website van Economische Zaken vrolijk. En dat op onze kosten, voegen de cijferaars bij het ministerie van Financiën toe. Hoe meer import, hoe meer de Nederlandse belastingbetalers buitenlandse producenten subsidiëren. Daar komt bij dat groene stroom elders veelal wordt opgewekt in oudere centrales, terwijl Den Haag juist de bouw van nieuwe windmolens en biomassacentrales wil bevorderen.
Bovendien ziet het kostenplaatje van door een windmolen opgewekte energie er anders uit dan dat van een waterkrachtcentrale, om een vergelijk te trekken. Waar de eerste soort volgens kritische beschouwers uitsluitend rendabel is door (versluierde) subsidies, draait de tweede soort ook zonder overheidsgeld wel door. Met andere woorden: buitenlandse energieproducenten krijgen geld toe voor activiteiten die nota bene al rendabel zíjn.
Terugdraaien die handel, vindt de nieuwe coalitie. In het regeerakkoord van CDA, VVD en LPF staat een jaarlijkse besparing van 500 miljoen euro ingeboekt door inperking van de fiscale voordelen voor duurzame energie en energiebesparing. Naar de concrete invulling is het in dit stadium nog gissen. Duidelijk is dat een deel voor rekening van de vrijstelling van de ecotax zal komen. Deze fiscale stimulering kost de schatkist 165 miljoen euro per jaar.
De energiesector beseft dat actie geboden is. Want de reactie van klanten van groene stroom als ze straks een nieuw, duurder contract krijgen voorgelegd, is voorspelbaar. „In hoeverre er een prijsverhoging komt, hangt af van de mate waarin wordt bezuinigd. Maar we moeten er niet aan denken, dat alles wat is bereikt in één klap de nek wordt omgedraaid”, zegt woordvoerster Heddeke Heijnes van de informatiesite voor groene energie Greenprices.nl.
Om het naderende onheil af te wenden hebben de energiebedrijven Nuon en Essent, het Wereld Natuur Fonds en Stichting Natuur en Milieu de handen ineengeslagen. Zij werken aan een voorstel om de vrijstelling van de energiebelasting voor groene energie aan te scherpen. Centraal staat de vraag op welke wijze het probleem van weglekkende subsidies naar het buitenland kan worden aangepakt. Daarnaast is er de randvoorwaarde dat de vrijstelling innovatie en vernieuwing van duurzame opwekking beoogt.
Puzzelen met deze ijkpunten leidt tot een voorstel dat in de kern behelst dat de belastingvrijstelling voortaan alleen nog zou moeten gelden voor in Nederland opgewekte groene energie uit installaties gebouwd ná 1990. Daarbij is differentiatie het toverwoord. Zo zou de vrijstelling aan termijnen kunnen worden gebonden. Want waar windmolens na vijftien jaar zijn terugverdiend, is bij een biocentrale het break-evenpoint al na vijf jaar in zicht.
Heijnes kan zich echter ook voorstellen dat in plaats van de huidige vrijstellingsregeling er een veel krapper bemeten investeringssubsidie komt. Linksom of rechtsom, bezuinigingen komen er toch, beseft de sector. „Als de investeringen in de productie van groene energie maar niet worden ontmoedigd. Dát is het cruciale punt.”