Verkiezingen in VS werpen schaduwen vooruit
NEW YORK - In een gemeenschappelijke verklaring eisten de Republikeinse voorzitter van het Huis van Afgevaardigden Dennis Hastert en Democratisch oppositieleidster Nancy Pelosi vorige week de teruggave van documenten die door de FBI in beslag waren genomen bij een huiszoeking bij Democratisch afgevaardigde William Jefferson. Een opmerkelijke eensgezindheid in Washington, dat gewoonlijk wordt gekenmerkt door partijpolitieke verdeeldheid.
Republikeinen tegen Democraten en omgekeerd. Maar nu was het een confrontatie van het Huis van Afgevaardigden tegenover de regering-Bush. Volgens Hastert en Pelosi was het ongehoord dat de FBI een inval doet bij een afgevaardigde en documenten in beslag neemt. „Ongehoord” en „ongeoorloofd.” Het eerste is juist. Het was de eerste keer in Amerika’s parlementaire geschiedenis dat zoiets gebeurde. Volgens het hooggerechtshof mag dat echter, zolang de huiszoeking niet is bedoeld om de betreffende parlementariër te belemmeren in zijn of haar officiële taken.De FBI mag bijvoorbeeld geen documenten in beslag nemen die betrekking hebben op wetgeving die wordt voorbereid en alles wat daarmee samenhangt. Maar Jefferson wordt verdacht van corruptie en dat heeft weinig met zijn officiële werk te maken. Minister van justitie Alberto Gonzales dreigde overigens af te treden als de FBI gedwongen zou worden om de betreffende documenten terug te geven. Een ongewoon hard standpunt. President Bush koos een middenweg en besloot de documenten voor een periode van 45 dagen in verzekerde bewaring te stellen. Die adempauze moet de betrokken partijen ruimte geven een oplossing te vinden.
Eigen rol
De opwinding heeft alles te maken met de komende tussentijdse verkiezingen in november. Een gebeurtenis die veel Republikeinen zorgelijk tegemoet zien nu hun president elke maand verder zakt in de peilingen. „Veel Republikeinen distantiëren zich van Bush die lager en lager zakt in de peilingen. Daar komt bij dat de afgevaardigden hun kiezers thuis willen tonen dat men in Washington niet aan de leiband van de regering loopt. Dat parlementariërs een eigen rol hebben en geen lijfeigenen zijn van het Witte Huis”, aldus professor Michael Glennon van Tufts Universiteit in Boston (Massachusetts).
De regering -of beter gezegd president Bush- heeft in de afgelopen jaren al (te) veel constitutionele bevoegdheden overschreden volgens tal van afgevaardigden. Die kritiek komt niet alleen van de Democratische oppositie, maar komt ook uit eigen Republikeinse gelederen.
Washington begon een oorlog in Irak zonder de wettelijk vereiste formele oorlogsverklaring door het parlement. Er worden telefoongesprekken afgeluisterd en geregistreerd zonder de wettelijk vereiste toestemming. Er worden gevangenen vastgehouden zonder dat zij in staat van beschuldiging gesteld worden en Amerika transporteert in het geheim belangrijke gevangenen naar landen waar zij -in de hoop dat zij informatie loslaten- kunnen worden gemarteld zonder dat het parlement in Washington daar een stokje voor kan steken.
Wanneer het parlement tot wetgeving besluit die aan zulke praktijken paal en perk moet stellen, verklaart president Bush doodleuk via een zogeheten ”uitvoerend besluit” (executive order) dat hij zich van wetgeving die hem niet past gewoon niets aantrekt. „Deze president denkt blijkbaar dat hij boven de wet staat en dat alles is geoorloofd wat hem goeddunkt. Dat is een ernstige misvatting, maar het is natuurlijk wel zo dat het parlement hem tot nu toe nauwelijks iets in de weg heeft gelegd. Dat stimuleert machtsmisbruik. Nu hij echter wegens stijgende benzineprijzen én vooral wegens de oorlog in Irak verder en verder zakt in de peilingen en de verkiezingen voor de deur staan, ja nú speelt het parlement ineens op z’n poot”, meent professor James Steinberg van de universiteit van Texas in Austin (Texas).
Kennedy
Hij wijst erop dat Bush niet de eerste president is die eigenmachtig optreedt. Net als Bush schrapten president Abraham Lincoln en Franklin Roosevelt de bescherming van burgerlijke vrijheden omdat de burgeroorlog (1861-1865) bij Lincoln en de Tweede Wereldoorlog bij Roosevelt dat ’noodzakelijk’ maakte.
President John Kennedy kreeg een golf van kritiek over zich heen na de mislukte invasie in 1961 van de Varkensbaai (Cuba). Mislukt, omdat Amerika’s inlichtingenapparaat volgens Kennedy slechte informatie had geleverd. Hetzelfde verhaal na de invasie van Irak, toen er geen massavernietigingswapens werden gevonden. „Het is gevaarlijk als presidenten in crisistijden menen naar eigen goeddunken te kunnen handelen en het Congres (parlement) gemakshalve z’n constitutionele rol vergeet en de leiders te gemakkelijk hun gang laat gaan, Maar gelukkig heeft de kiezer altijd nog het laatste woord”, besluit Steinberg.