Met waterbuffels onder de quota uit
Af en toe geeft een van de vrouwelijke buffels in de ligboxenstal met de horens een flinke ram tegen de extra zware ijzeren buis bij de voergang. Alsof ze zeggen wil: Met mij valt niet te spotten. Maar wat agressie betreft vallen de dieren alles mee. „Je moet alleen wel zorgen dat je er niet te dicht bij staat als er eentje met haar kop schudt. Want dan heb je zomaar een flinke prik te pakken."
In de lijn van de boeren in zijn voorgeslacht is Piet J. Spoor (70) uit Eethen de zesde generatie, en voor wat betreft de veehandel de vijfde. In 1807 zette zijn verre voorvader een boerderij op een heuvel aan wat nu de Kleibergsestraat in Eethen heet. Want het rivierwater wilde nog wel eens opspelen in het laaggelegen Land van Heusden en Altena. Spoor runt –in een maatschap met zoon IJsbrand (35)– een boerderij met in totaal (groot en klein) zo’n honderd stuks zwartbont vee en ruim zestig waterbuffels. Daarnaast hebben vader en zoon onder de naam Spoor-Cattle BV een im- en exportbedrijf in fok- en bedrijfsvee. Halverwege vorige eeuw brandde de boerderij af. Ze werd op dezelfde plaats herbouwd.
Sinds 1997 is Spoor actief met zogenaamde waterbuffels. Het bedrijf wilde uitbreiden, het melkquotum was te duur en in vleesvee zagen vader en zoon, na eerder opgedane (financiële) ervaringen met het vleesras marchigiana, weinig brood. Het grote voordeel van de waterbuffel is dat er geen melk- en geen mestquotum voor nodig is.
Spoor Cattle importeerde de eerste 22 exemplaren vanuit Zuid-Italië, waar de gedomesticeerde variant al meer dan 2000 jaar voorkomt, net als in grote delen van India, Pakistan en China. In Afrika leeft de wilde waterbuffel. Die geldt echter als de nummer twee op de ranglijst van agressieve dieren. „Wij reisden toen we met de marchigiana’s bezig waren vaak naar Midden-Italië. De waterbuffel komt van iets verderop."
Eigen stieren
„We kochten onze eerste buffels, mét de nodige KI-rietjes erbij, in de buurt van Napels. De veearts uit Woudrichem ging mee om het ‘buffelvak’ te leren." Inmiddels heeft Spoor zelf twee dekstieren en een in opleiding. „Kunstmatige inseminatie is een goede optie, maar de tochtigheidscyclus van een buffel –in voor- en najaar vruchtbaar– is moeilijker vast te stellen dan bij gewone koeien. Dus werkt het handiger met eigen stieren in de koppels."
Hoewel Spoor veel wist van alle mogelijke veerassen, was zijn kennis omtrent de buffel bij de start gering. „Het dier heeft een olifantenhuid, zonder poriën. Een buffel moet in de warme landen van oorsprong afkoelen door in het water te gaan liggen –daaraan ontleent hij z’n naam– of de schaduw opzoeken, want transpireren kan hij niet. Zonder koeling zou z’n temperatuur te hoog oplopen."
Nu, met vier jaar ervaring, weet Spoor al heel wat meer van de fraaie beesten, die zo lijken weggelopen uit een boek over zending in Afrika. „Ze kunnen bijvoorbeeld heel goed tegen de Hollandse winterkou. Zelfs als ze in de vorst buiten komen, biedt hun dikke huid afdoende bescherming. Buffels zijn nagenoeg nooit ziek. Uierontsteking komt nauwelijks voor, ook klauwproblemen kennen ze niet. Het afkalven gaat eenvoudig, zonder hulp. De kalfjes lopen er in de wei zomaar opeens bij." De draagtijd van een buffel is met tien maanden een maand langer dan bij een gewoon rund.
Dominant dier
Het laten wennen van de buffels aan de melkmachine had wat meer voeten de aarde, ervoer Spoor. „In het begin moesten we ze bijna de melkstal indragen. Het melken loopt inmiddels gesmeerd. Eén voorwaarde geldt daarbij echter altijd: het werken met koeien en met buffels dient totaal gescheiden te gebeuren. „Een buffel is een buffel. Hij is ook niet te kruisen met zwartbont of enig ander vee. Het is een dominant dier, dus ook bij het melken of omweiden moeten ze streng gescheiden blijven, anders wordt het oorlog."
De inrichting van de ligboxenstal moest danig worden aangepast voor het houden van de buffels. Het traditionele voerhek voldeed niet, was te licht en leverde problemen op vanwege de grote hoorns. „Ook een halsband omdoen kan niet, want als ze daar met een hoorn achter blijven steken, verwurgen ze elkaar." De uitvoering van de stalafscheidingen moest een paar slagen zwaarder zijn dan voor het gewone vee. Een gedeukt scheidingshek tussen koeien en buffels bewijst dat er met de kracht van de laatste soort niet valt te spotten.
Ook in de zomer, als ze buiten lopen, geldt voor de buffels een aangepaste gebruiksaanwijzing. „Alleen met een elektrische draad kun je ze in de wei houden, alle andere vormen van afrastering betekenen weinig voor ze. Ook langs sloten moeten draden staan, want ze gaan –naar hun natuur– zomaar te water." Buffels zijn heel slim in het omgaan met hekwerken, ervoer Spoor tot twee keer toe. „Met hun tong wrikten ze een sluitpal uit het hek. Binnen de kortste keren gingen ze in optocht door het dorp."
Eigenzinnig
Stoten doen ze niet, zegt Spoor, „maar al schudden ze slechts met hun kop, dan ben je toch de sigaar. Het zijn prachtige dieren, maar ze zijn ook bar eigenzinnig. Als ze achteruit willen lopen, dan lopen ze achteruit en kun je echt beter aan de kant gaan. Hebben ze geen trek om te lopen, doe dan verder ook maar geen moeite, want pas als zíj zin hebben, komen ze in beweging. Je kunt roepen wat je wilt, dat haalt niets uit. Het zijn makkelijke beesten, maar wel met een handleiding. Als mensen een paar buffels hebben en die een naam geven, luisteren ze daar binnen de kortste keren wel naar." Buffels kunnen dertig tot vijftig jaar oud worden.
Een gewone Nederlandse koe verdraagt als voedsel jong en slap gras, zonder al te veel structuur. De holsteiners, waarmee in ons land veel vee is gekruist, hebben meer voedselstructuur nodig, maar voor de buffel geldt dat het voedsel heel stevig moet zijn om goed verteerd te worden. „Langer gras en gedorst hooi naast de graskuil en maïs is voor deze dieren het beste. Aan de melkgift kun je zien of het voedsel goed wordt verteerd. Een buffel vreet in principe alles, die is niet stuk te krijgen. Het is een uiterst sober dier."
De melkproductie per buffel komt op zo’n 2000 kilo per jaar. De vet- en eiwitgehaltes zijn bijzonder hoog, respectievelijk zo’n 6 tot 10 en 5 tot 7 procent. „En dat vrijwel zonder krachtvoer." De kaasmakerij van buffelmelk verkeert op de Elisabethhoeve van Spoor nog in het „experimentele stadium." Eigenlijk is de melk het geschiktst voor zachte kaassoorten als ricotta en mozzarella. Over succes en afzet wil Spoor nog weinig kwijt. „Buffelmelk heeft drie keer de waarde van rundermelk, dat mag je aanhouden als stelregel." Van de 32 buffels die ‘aan de melk’ zijn, gaat dus nu jaarlijks 60 ton, buiten het quotum om, richting melkfabriek.
Stamboek
Spoor richtte voor de bijzondere dieren de Vereniging Nederlands Buffelstamboek op, inmiddels erkend door de overheid. Vooralsnog is hij daarvan het enige lid. Volgens de Eethense boer en handelaar zijn er in Nederland nog een stuk of tien buffelhouders, de meesten daarvan moeten in Zuid-Limburg zitten. „Ik ken ze niet persoonlijk, maar ik heb gehoord dat ze hun melk aan Swenty-Milk leveren, een bedrijf dat er inderdaad mozzarella van maakt." Spoor sluit niet uit dat het in de toekomst tot hechtere samenwerking komt tussen de buffelhouders.
Hij wil nog kwijt dat ons land een voortrekkersrol moet spelen als het over veefokkerij gaat. „In het buitenland zijn ze gek op het materiaal uit Nederland," zegt hij. „Embryo’s uit onze buffels –na een hormoon- en KI-behandeling worden die uit de dieren gespoeld– gingen diepgevroren naar Nieuw-Zeeland en werden daar ingeplant. Op dit moment doen we dat even niet, maar we kunnen ze te kust en te keur kwijt."