Geen theoloog, maar dominee
GARDEREN - Toen hij een jaar of zes was, wilde hij al dominee worden. In de klas zat hij naast het zoontje van een zendeling uit Kenia. Dat maakte indruk. „Of dit de reden was dat ik predikant wilde worden? Ik weet het niet. Het besef was nog heel vaag. Toch is het de algemene leiding van God dat dit onder mijn aandacht kwam.”
Ds. W. Pieters (1957), sinds januari 2005 predikant van de hersteld hervormde gemeente in Garderen, herdenkt deze maand dat hij 25 jaar geleden werd bevestigd door ds. J. Catsburg. Hij heeft de gewoonte om op de dag van zijn bevestiging, 5 mei, te mediteren over de achterliggende periode. „Dan word je weer bepaald bij de dingen waarin je tekort schoot, maar waarin de Heere heeft willen helpen. Vaak stond ik onder de kansel en dacht ik aan de woorden van ds. L. H. Oosten: „Heere, U hebt me zo vaak wonderlijk geholpen. Zou U het nu niet doen?”Roeping
Een echte roeping tot predikant kreeg hij toen hij zeventien was. „Ik kende niets van genade, van zonde, van een geestelijke dood. Maar in 1974 stierf opa. Toen ben ik onder overtuiging van zonde gekomen. Nadat ds. W. Chr. Hovius een beroep naar Katwijk had aangenomen, vroeg hij in een doordeweekse dienst: „Ede wil graag een dominee terug, maar hebt u ook wel eens een predikant voortgebracht?” Dat sloeg naar binnen. Toen heb ik geluisterd zoals ik nog nooit geluisterd had, zó raakte het me.”
Even is hij stil. „Toen leerde ik dat ik Hem niet kende, dat ik Christus niet kende. Hoe kun je dan prediken? Ds. Hovius zei dan: „Als God je roept, geeft Hij je ook kennis van Christus.” En dat is gebeurd.”
Met zijn vwo-diploma op zak verliet hij het Christelijk Lyceum in Ede om aan de universiteit van Utrecht theologie te studeren. Hij kijkt met gemengde gevoelens terug op zijn studententijd. „Op een universiteit word je theoloog, geen dominee. Het predikantschap moet je toch in de praktijk leren.”
Zijn eerste preek herinnert hij zich nog goed. Het was op 18 november 1979, toen hij als kandidaat preekte in Driesum over Matthéüs 3:10: „En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.” Ds. Pieters: „’s Morgens wet, ’s middags Evangelie uit Zacharía 13:1: „Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid.” Of ik die teksten bewust heb gekozen? Je doet het nooit onbewust. Maar het wordt je gegeven.”
Luisteren
Genemuiden werd in 1981 zijn eerste gemeente. „Ik heb veel liefde voor Genemuiden gekregen, daar erg veel geleerd, maar ook veel fouten gemaakt. Onbenulligheden, onbedachtzaamheden.”
Hij zoekt naar een verklaring. „Ik was jong en ongehuwd. En als je zo jong bent, maak je fouten. Ik heb moeten leren luisteren, aanvoelen, meeleven. Ik heb geleerd: de Heere heeft mij niet nodig, en toch mag ik dienstbaar zijn.”
Pas achteraf realiseerde ds. Pieters zich dat hij zich in Genemuiden te veel had toegelegd op het bezoeken van oudere gemeenteleden. „Ik bezocht hoofdzakelijk bejaarden. Maar dan ga je voorbij aan de gezinnen, die vragen hebben over de opvoeding van hun kinderen, of aan de 55-plussers.”
In 2000 nam de predikant een beroep aan naar Springford in Canada, een gemeente die is aangesloten bij de Reformed Church of America (RCA). Een gemeente met een heel ander karakter dan Genemuiden of Garderen, zegt hij. „Een echte migrantengemeente met mensen van diverse pluimage, van confessioneel tot Gekrookte Riet. Ook met eigen gebruiken en gewoonten, die niet altijd even gemakkelijk waren samen te brengen.
Toch heb ik altijd op dezelfde manier gepreekt. Het Woord houdt zijn autoriteit. Iemand zei eens: „U heeft de neiging ziekelijk dicht bij de tekst te blijven.” Ik zie dat als een compliment.”
De taal vormde, vooral in het begin, wel een probleem, erkent hij. „In een vreemde taal moet je altijd blijven denken. Ik kon mijn hart niet zo goed in de preken leggen, daarom kwamen voor mijn gevoel de diepgang en het bevindelijke element niet zo tot hun recht; net als de verwondering.”
Afhankelijk
Preken, benadrukt hij, is heel afhankelijk werk. „Het enige wat ik doe is doorgeven. Ik wist vaak niet hoe ik een preek moest beginnen, maar dan kwam er toch antwoord. Ds. Joh. van der Poel heeft eens gezegd: „Er is geen preek waarmee ik niet de hel heb verdiend.” En zo is het. Er zit vaak zo veel zonde bij: de beste dominee te willen zijn.
Mensen zeggen wel eens dat ik zelfverzekerd overkom. Dan hoor je: „Ga je ds. Pieters beroepen? Die man kan niet buigen.” Dat doet me veel verdriet. Is dat omdat ik met zekerheid het Woord uitdraag? Het Wóórd is zeker, ik niet. Denk aan Elía, hij was geen grote man in zichzelf, maar hij was sterk in de Heere.”
Hoe bereidt hij zijn preken voor? Ds. Pieters: „Ik schrijf nooit iets uit. Vaak heb ik me voorgenomen dat te doen maar het lukt niet. Het lukt gewoon niet. Bij de voorbereiding mediteer ik, en studeer ik.”
Uit zijn boekenkast pakt hij de prekenbundel ”Eén Naam tot zaligheid”, samengesteld door onder anderen ds. D. J. Budding. „Ook mij vroegen ze een bijdrage te leveren. Verder dan één A4’tje kwam ik niet. Uit pure armoede heb ik toen maar de enige preek genomen die ik op papier had, gehouden voor studentenvereniging Voetius.”
Catechisant
Toch schrijft hij al vijftien jaar lang iedere maand het blad De Catechisant vol. Ds. Pieters, glimlachend: „Preken zijn voor mij wonderlijke zaken. Ik snap niet waarom ik ze niet op papier krijg.”
Dan: „Ik weet wél hoe belangrijk het voor jongeren is dat ze in hun jeugd worden bekeerd. De duivel is juist dan actief en jongeren leren gemakkelijk zondige gewoonten aan en maken verkeerde keuzes. Zelf was ik zeventien toen de Heere mij greep. Jong? Ik was oud in de zonde. Ik had al veel te veel zonde in me opgenomen. Daarom: Zoek de Heere in je jeugd.”
De predikant wijst naar een stapeltje ingebonden jaargangen van de Catechisant, op een plank achter zijn stoel. Voor ieder van zijn vijf kinderen -hij heeft vijf jongens- ligt daar een exemplaar. „Die kunnen ze lezen als ik er niet meer ben. Of eerder natuurlijk.”
Hij zegt „amper” reacties te krijgen op de inhoud van het blad, dat maandelijks in een oplage van 10.000 exemplaren over de hele wereld wordt verspreid. „Als het er twee per maand zijn, is dat veel. Maar het wordt gelezen, dat weet ik. Het is niet mijn taak om te oogsten maar om te zaaien. Al zou in al die jaren maar één ziel gezegend zijn, dan was het niet voor niets geweest.”