Een progressieve conservatief
Titel: ”Natuurrecht, cultuurrecht, conservatisme. Grondslag van de democratische rechtsstaat”
Auteur: Paul Cliteur, met een interview van Sybrand Buve, onder auspiciën van het Rudolf von Laun Instituut voor Toegepaste Metafysica
Uitgeverij: Universitaire Pers Fryslân, Leeuwarden, 2005
ISBN 90 5573 663 5
Pagina’s: 623
Prijs: € 54,-.
In ”Natuurrecht, cultuurrecht, conservatisme” verdedigt de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur een wereldlijk, op humanistische principes gebaseerd natuurrecht. Cliteurs opvattingen over het natuurrecht sluiten volgens hem perfect aan bij de conservatieve traditie, die hij in Nederland vooral herkent bij vertegenwoordigers van de antirevolutionaire richting. Opmerkelijk genoeg heeft de atheïstische schrijver daarom veel waardering voor christelijke denkers zoals Groen, Kuyper en Dooyeweerd. Ook de pessimistische mensvisie van Calvijn kan op zijn instemming rekenen. Maar kan die in zijn opvatting van conservatisme ook functioneren?
In 1989 promoveert Cliteur, op zijn boek ”Conservatisme en cultuurrecht”. Het hier besproken boek is daarvan een herdruk. Maar niet zomaar een herdruk. Het is verrijkt met een voorwoord (”prooemium”) van de uitgever, waaruit blijkt dat het boek redactioneel grondig is herzien. Verder bevat het een interview over ”Cliteurs denkontwikkeling” en een ”Volledige lijst van Paul Cliteurs publicaties”. Dit, tezamen met het feit dat het gaat om een vuistdikke gebonden uitgave voorzien van een deftig rood leeslint, geeft het boek het karakter van een monument voor Cliteur. Maar waarschijnlijk wil het vooral een monument zijn voor het conservatieve denken. Volgens de uitgevers geeft dit boek een solide ondersteuning van het beleid dat nu gevraagd is.
Recht ontdekken
Cliteurs motivatie voor het schrijven van zijn boek is zijn afkeer van het relativisme, de opvatting dat alle recht in moreel opzicht gelijkwaardig is. Het is een opvatting die vooral door aanhangers van het multiculturalisme wordt gehuldigd. Het recht bijvoorbeeld van een islamitisch Afrikaans land heeft volgens hen dezelfde waarde als dat van een door christelijke ideeën gestempeld westers land. Cliteur is het daar niet mee eens. Om het relativisme te bestrijden verdedigt hij een natuurrechtsleer die is gebaseerd op wereldlijke of humanistische principes.
Maar wat is natuurrecht? Volgens het natuurrecht kan het recht zoals dat in wetten tot uitdrukking komt, worden getoetst aan een hoger recht. Dit hogere recht wordt dikwijls beschouwd als iets wat uiteindelijk bij God vandaan komt. De meeste opvattingen van natuurrecht hebben dan ook een theologische achtergrond. Daarnaast zijn er ook filosofen die het natuurrecht baseren op de menselijke rede. Door nadenken kunnen uit de menselijke natuur normen worden afgeleid die algemeen geldig zijn, zo gelooft men. Kenmerkend voor alle opvattingen van natuurrecht, of ze nu wel of niet godsdienstig zijn, is het vertrouwen in de mogelijkheden van de menselijke rede. Men gaat ervan uit dat de mens op eigen kracht, buiten de Bijbel om, het ware recht kan ontdekken. Het natuurrecht heeft daarom in protestantse kring nooit bijval gekregen, al belijdt men ook daar dat het recht van goddelijke oorsprong is.
Hitler
Ruim zestig bladzijden besteedt Cliteur aan de bestrijding van het natuurrecht door de Zwitserse hoogleraar Hans Kelsen (1881-1973). Volgens diens ”zuivere rechtsleer” (”reine Rechtslehre”) is recht niet meer dan wat in de wet staat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de onhoudbaarheid van dit standpunt aan het licht. De nazi’s plegen hun misdaden op grond van de wet. Daarom ontstaat na de val van Hitler een herleving van het natuurrecht. De beroemde Duitse rechtsfilosoof Gustav Radbruch (1878-1949) speelt hierin een leidende rol. Hij wil de inhoud van het recht onder meer toetsen aan de mensenrechten. Het besef breekt door dat er ook een ”wettelijk onrecht” kan bestaan.
Hoewel Cliteur Kelsens argumenten om het natuurrecht af te wijzen uitvoerig bespreekt, vindt hij die uiteindelijk toch niet overtuigend. Het natuurrecht heeft volgens hem een juiste kern. Die is dat „men oog heeft voor het feit dat niet alle recht ethisch gelijkwaardig is, maar dat er in de rechtsorde bepaalde beginselen zijn aan te wijzen die als de normatieve grondslag voor die orde kunnen gelden: rechtsbeginselen”. Voorbeelden van zulke beginselen zijn het beginsel van hoor en wederhoor, en van een onpartijdige rechter. Rechtsbeginselen zijn weliswaar niet tijdloos, maar ze zijn wel bovenindividueel. Ze ontstaan in de loop van de geschiedenis en zijn gebaseerd op ervaring. Omdat ze vrucht zijn van culturele ontwikkeling spreekt Cliteur van cultuurrecht. Het criterium voor rechtvaardigheid wat hierbij hoort, is het handelen van de menselijke soort over een groot tijdsbestek.
Pessimistisch
Cliteur meent dat zijn cultuurrecht past in de conservatieve traditie. Daaraan wordt ruime aandacht besteed. Het tweede hoofdstuk bespreekt in ruim honderd bladzijden het conservatisme in de Verenigde Staten, onder andere Friedrich von Hayek (1899-1992) en Leo Strauss (1899-1973) komen voorbij. In hoofdstuk drie wordt het Franse conservatisme besproken, met vertegenwoordigers als de rooms-katholieke De Maistre (1753-1821) en De Bonald (1754-1840). Het vijfde hoofdstuk bespreekt het conservatisme in Nederland.
Het is opmerkelijk dat de atheïst Cliteur zich vooral thuis voelt bij vertegenwoordigers van de antirevolutionaire traditie. Met waardering worden de opvattingen van onder andere Groen van Prinsterer (1801-1876) en Herman Dooyeweerd (1894-1977), de grondlegger van de reformatorische wijsbegeerte, besproken. Cliteur vindt het verder een grote verdienste van het calvinisme dat aandacht is gevraagd voor de verdorvenheid van de menselijke natuur.
Conservatisme is een begrip met meerdere betekenissen, Cliteur bespreekt er niet minder dan negen. Ten slotte komt hij met een eigen uitgebreide definitie. Het volgende citaat toont enkele belangrijke elementen daarvan. Conservatisme is een „gematigd pessimistische levens- of wereldhouding die (…) zich soms vertaalt in een politieke ideologie, die als een cultuurhistorische stroming vooral op de voorgrond is getreden als een reactie op de Franse Revolutie en de daaraan ten grondslag liggende Verlichtingsfilosofie (…) De conservatief heeft meer vertrouwen in wat zich heeft bewezen in de geschiedenis dan in het nieuw uitgedachte.”
Optimistisch
De argeloze lezer zou door bovenstaande woorden kunnen denken dat Cliteur het denken van de verlichting afwijst. Maar dit is niet het geval. Hij ziet de verlichting juist als een te voltooien project. Er zijn weliswaar ontsporingen aan te wijzen in de geschiedenis, maar daar is wat aan te doen. De mensheid als geheel kan via een geleidelijke ontwikkeling een betere wereld tot stand brengen. Dit vooruitgangsgeloof verraadt invloed van de negentiende eeuw, van de romantiek. Cliteur stelt daarom terecht dat zijn cultuurrecht harmonieert met romantisch-conservatieve uitgangspunten.
Kan Cliteurs cultuurrecht de morele grondslagen van de samenleving veiligstellen? Beslissend voor het antwoord op deze vraag is of zijn criterium voor gerechtigheid, het handelen van de menselijke soort over een lange periode, voldoende houvast geeft. Deze vraag moet mijns inziens ontkennend worden beantwoord. Al is het alleen maar omdat daarmee steun wordt gezocht in wat tijdgebonden en betrekkelijk is. Het is hierbij eigenaardig dat Cliteur pessimistisch denkt over de morele mogelijkheden van de mens, maar optimistisch over die van de mensheid. De mensheid leidt de mens in het rechte spoor, daar komt het op neer. Dat deze gedachtegang op gespannen voet staan met christelijke opvattingen, is duidelijk.
Maar opmerkelijk genoeg staat Cliteurs optimisme net zo goed op gespannen voet met conservatieve opvattingen. Eigenlijk is zijn standpunt eerder gematigd progressief dan conservatief te noemen. De oorzaak hiervan is dat hij de optimistische mensvisie van de verlichting in zijn denken opneemt. Van de kritiek die conservatieve denkers op de verlichting hebben geuit, en van hun pessimistische visie op de goedheid van de mens, blijft zo weinig over.
Leerrijk
Hoewel het conservatisme van Cliteur op zijn minst halfslachtig is, moet worden erkend dat hij een leerrijk en lezenswaardig boek heeft geschreven. Het werk is vooral de moeite waard omdat het een encyclopedisch overzicht van de conservatieve traditie geeft. Daarnaast worden ook veel rechtsfilosofen besproken: Scholten, Kelsen, Radbruch, Rawls, Hart, Dworkin e.a. Dit gebeurt weliswaar meestal niet op een heel diepgravende, maar wel op een correcte en prettig leesbare manier. Daarom is dit boek voor mensen met politieke of rechtsfilosofische belangstelling beslist een aanrader.