„Kerk heeft geen oog voor hoogbegaafde”
DELFT - Kerken hebben geen beleid voor hoogbegaafde gemeenteleden en hun kennis over zogenoemde hb’ers is uiterst gering. Dat blijkt uit een onderzoek, uitgevoerd door B. M. Sinke-van Kooten. Zaterdagmiddag presenteert zij haar bevindingen tijdens een workshop over hoogbegaafd geloven.
Ze doet dit tijdens een studiedag van Choochem, de vereniging ter ondersteuning van hoogbegaafde christenen. Hoogbegaafden krijgen nogal eens te horen dat ze een luxeprobleem hebben, zegt Sinke. Of: „Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.”Voor haar onderzoek ondervroeg Sinke, die gespecialiseerd is in pastorale supervisie, coaching en intervisie, veertien kerkverbanden en -genootschappen. Behalve de Protestantse Kerk in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland benaderde ze ook de Unie van Baptistengemeenten in Nederland en de Rooms-Katholieke Kerk. Of de kerken van het bestaan van hoogbegaafden en hun problemen wisten, wilde ze weten. En of zij wisten dat deze mensen anders geloven en zich in de kerk vaak eenzaam voelen?
Sinke: „Hoogbegaafden -ik spreek nu generaliserend- zijn vaak creatief en nieuwsgierig. Ze ontdekken verder al snel dat punt een en punt drie van de preek elkaar tegenspreken. Hun vragen worden echter nogal eens opgevat als kritiek.”
Al heel jong ziet een hoogbegaafde, aldus de onderzoekster, dat niet alleen de eigen kerk de waarheid in pacht heeft. „Choochem hoort van jongeren die van catechisatie gestuurd worden, omdat ze te kritisch zouden zijn. Maar ze kijken anders, ze vragen anders. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat hoogbegaafden religieus gevoeliger zijn dan anderen. Dat merk ik ook. Geloven is niet het probleem, de kerk is het probleem.” Want, zo zegt Sinke, ondanks hun betrokkenheid haken ze af.
In de kerk gaat het op verschillende manieren mis. „Tijdens de preek raken ze gedemotiveerd, gaan aan andere dingen denken. Of ze denken: Ik kan niet voldoen aan de verwachtingen die mensen van gemeenteleden hebben. Hoogbegaafden kunnen zich eenzaam en ongelukkig voelen.”
De kerk heeft nagenoeg geen oog voor deze nood, merkte Sinke tijdens haar onderzoek. Van de veertien kerken hebben er zes geen beleid voor en geen kennis over hoogbegaafden. Vier hebben geen beleid en summiere kennis. Twee kerken wilden of konden geen reactie geven. Eén reactie trof Sinke. Een predikant zei over hoogbegaafden: „Zij stellen soms vragen die niemand anders stelt. Drukken zich ook anders uit dan het doorsnee gemeentelid, zodat je hun gedachtegang moet kennen om te proeven wat ze bedoelen. Een gemiddelde preek, catechisatieles of een pastoraal gesprek beantwoordt doorgaans niet aan dat waaraan bij hen behoefte is en kan daarom door hen als saai worden ervaren. Een goede exegese, een verantwoord nieuw licht over een bekende tekst: daar reageren ze op.”
De overige reacties deden Sinke, zelf ook hoogbegaafd, „erg veel verdriet”, ook al kwamen ze niet als een verrassing. „Het gaat mij niet om speciaal beleid voor hoogbegaafden. Maar het gaat mij erom dat zij en ik er mogen zijn, dat we voor elkaar zorgen, zoals in 1 Korinthe 12 staat. Maar dat gebeurt te weinig.”
In de gemeente zijn er volgens Sinke evenveel verstandelijk gehandicapten als hoogbegaafden. De aandacht voor de eerste groep mensen staat echter niet in verhouding tot de tweede. „En daar ben ik nou door geprikkeld”, zegt Sinke. Ze vindt dat er meer aandacht moet komen voor hoogbegaafden in de gemeente. „Ook zou ik graag zien dat er meer onderzoek naar wordt gedaan.”