Niet van smetten vrij
Titel: ”Het boetekleed ontsiert de man niet. Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910)”
Auteur: Jan de Bruijn
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2005
ISBN 9035127986
Pagina’s: 323
Prijs: € 24,90.
Abraham Kuyper (1837-1920) is een van de grootste figuren van de Nederlandse geschiedenis. Maar juist grote figuren zijn zelden van smetten vrij. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde Lintjesaffaire: de beschuldiging dat Kuyper in de jaren van zijn minister-presidentschap (1901-1905) twee Amsterdamse kooplieden had voorgedragen voor een koninklijke onderscheiding. Dit in ruil voor schenkingen aan de Antirevolutionaire Partij, waarvan hij voorzitter was gebleven.
De lintjeskwestie heeft veel stof doen opwaaien. Voorwerp van serieus historisch onderzoek is zij echter nooit geweest. Het boek van De Bruijn, hoogleraar politieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit, wil in deze leemte voorzien. Aan de hand van deels nog niet eerder gebruikt bronnenmateriaal geeft het een nauwkeurige reconstructie van deze zaak.
De affaire begon met een interview van het socialistische dagblad Het Vrije Volk van 27 juni 1909 met de advocaat Tideman. Eind 1906 was deze benaderd door de zakenman Van Dieren Bijvoet, die door lening van grote sommen geld aan zijn nicht Mathilde Westmeijer, die graag op grote voet leefde, in financiële moeilijkheden was geraakt. Van Dieren Bijvoet had haar destijds dit geld zonder bezwaar verstrekt, daar zij hem had voorgespiegeld dat zij door haar contacten met Kuyper en de rijke Amsterdamse kooplieden R. A. L. en E. A. Lehmann beslist in staat zou zijn het geleende geld terug te betalen.
Haar betrekkingen met Kuyper en de Lehmanns gingen terug op de pogingen die zij, op verzoek van de broers, in de jaren 1903-1904 had aangewend om via bemiddeling van Kuyper, toen nog minister-president, hun een ridderorde te verlenen. Volgens haar beweringen had zij hiervoor geld van de broeders Lehmann ontvangen en tevens had een van hen aan Kuyper voor verkiezingsdoeleinden 7000 gulden geschonken, terwijl Westmeijer er tevens in geslaagd was uit niet nader genoemde bron Kuyper nog eens 11.000 gulden extra aan verkiezingsgeld te doen toekomen.
Gevaar
Het was niet Tidemans bedoeling geweest deze zaak ooit openbaar te maken. Maar nu de naderende verkiezingen Kuyper, na jaren van ambteloosheid, weer in het centrum van de macht dreigden te doen terugkeren, voelde hij zich verplicht de gang van zaken te openbaren. Zijn motief hiertoe was dat hij Kuyper een gevaar voor het land achtte. Overigens verscheen het interview eerst enkele dagen na de verkiezingen. Het interview veroorzaakte grote opschudding. Talloze publicaties verschenen en in november 1909 en mei 1910 werden twee grote parlementaire debatten gehouden.
Twee dagen na het interview met Tideman kwam Kuyper zelf met een reactie in De Standaard. Hierin erkende hij stilzwijgend de echtheid van de brieven en de juistheid van de feiten op zich, maar ontkende hij elk verband tussen de toekenning (in 1903) van een decoratie aan R. Lehmann en het ontvangen van verkiezingsgelden. Zijn verdediging, door de auteur integraal opgenomen, was zwak en onvolledig en het viel de liberale en de sociaaldemocratische pers, die hierin natuurlijk een uitgezochte gelegenheid zagen hun aversie tegen Kuyper de vrije teugel te laten, niet moeilijk hierin onjuistheden en slordigheden aan te wijzen. Scherp was de veroordeling.
In eigen kring reageerde men natuurlijk anders. Dit was niet verwonderlijk. Men besefte dat Kuyper als een zondig mens had gehandeld, maar de hechte en bijna mystieke band tussen Kuyper en zijn volgelingen, zo schrijft De Bruijn, kon niet gemakkelijk worden verbroken. Dat nam niet weg dat er intern wel degelijk sprake was van kritiek, al werd zij gegoten in omzichtige en eerbiedige vormen. De auteur geeft hiervan enkele fraaie staaltjes.
Troelstra
In november 1909 had in de Tweede Kamer een uitgebreid debat over de Lintjesaffaire plaats. In kleurrijke bewoordingen schetste de sociaaldemocratische en dichterlijk aangelegde leider Troelstra de ”dramatis personae”, waarbij morele oordelen niet werden geschuwd. R. Lehmann werd gekarakteriseerd als een mondain en ijdel mens, Mathilde Westmeijer als een avontuurlijke dame met een enigszins verdachte reputatie en een overdreven behoefte aan weelde, terwijl Kuyper werd geschetst als de ”Dritte im Bunde” die zich inliet met de ijdele Lehmann en een avonturierster voor partijpolitieke doeleinden gebruikte. Fel hekelde Troelstra de tegenstelling tussen leer en leven bij Kuyper, „de ”van God gegeven leider” der calvinisten, ”levende uit de Openbaring”, staande op den rotsgrond van het Evangelie. Dat is de man die de ”zedelijke en christelijke grondslagen van ons volksleven” wil verdedigen.”
In een uitvoerig weerwoord erkende Kuyper -„het boetekleed ontsiert den man niet”- mogelijk fouten te hebben gemaakt, maar zich in zijn geweten zuiver te voelen. Dit kon de oppositie niet voldoen, en in een tweede rede wees Troelstra op vele onjuistheden en suggereerde de mogelijkheid van een parlementaire enquête, waartoe hij in december een voorstel indiende en waarover in mei 1910 werd gedebatteerd. Het verslag van deze Kamerdebatten -waarbij weer eens opvalt hoe fraai en weloverwogen men toen vaak sprak- is boeiende lectuur.
Het enquêtevoorstel werd verworpen, maar wel werd een commissie voor nader onderzoek ingesteld, op advies van De Savornin Lohmann, leider van de christelijk-historischen, wiens kritisch-loyale houding in deze ook voor hem pijnlijke zaak (het betrof hier immers een geestverwant) veel bewondering afdwingt. In haar rapport van juli 1910 kwam de commissie tot de bevinding dat er voor de beschuldiging van corruptie geen grond was, maar deze conclusie, zo schrijft De Bruijn, vond haar basis voornamelijk in gebrek aan bewijs. Hiermee was de Lintjesaffaire als publieke affaire beëindigd, maar nog jaren lang zou Mathilde Westmeijer Kuyper chanteren en hem met verzoeken om geld lastigvallen.
Kritisch
De Bruijn heeft een bijzonder boeiend verslag van de Lintjesaffaire geschreven. Waardering verdient ook zijn afgewogen oordeel over Kuyper. Een oordeel dat zeker kritisch is, maar tegelijkertijd recht doet aan de gecompliceerde persoonlijkheid van Kuyper wiens handelen door een veelvoud van motieven werd bepaald.