„Iedere dienst doe ik voorbede voor Israël”
RIDDERKERK - In een gemeente waar hij voorging, kreeg hij van een ouderling een briefje met de voorbeden. „Ik las het door, vroeg vervolgens om een potlood en voegde met grote letters ”Israël” toe. Toen ik er later weer kwam preken, stond Israël erbij.”
Ds. E. F. Vergunst (78) zal niet vaak een kerkdienst leiden waarin hij geen voorbede doet voor „Gods oogappel”, zoals hij het Joodse volk noemt. „Als we naar de komst van de Heere Jezus verlangen, moeten we bidden om de bekering van de Joden, zei ooit een oudvader. Van ons ouderlijk huis uit is ons liefde voor Israël bijgebracht en dat raak je nooit meer kwijt, het is alleen maar verdiept.”De jubilerende predikant herdenkt vandaag dat hij 50 jaar geleden in het ambt werd bevestigd. „Er waren veel beroepen, maar Gods weg leidde naar Rijssen, waar ik als tweede predikant beroepen was. Dat was geen sinecure en er was veel werk te doen, want alleen mijn wijk telde zo’n 3500 zielen. Ik hield in een week tien uur catechisatie. In die tijd was bijstand in het pastoraat onbekend.”
Mevrouw Vergunst herinnert zich de aannemingsavonden in de pastorie met soms 40 tot 50 belijdeniscatechisanten. „Dat deed je gewoon in huis.” Spijt heeft ze er niet van. „Het waren bijzondere bijeenkomsten.”
Begrafenissen
Na Rijssen diende ds. Vergunst achtereenvolgens de hervormde gemeenten van Ede, Polsbroek en Vlist, Capelle aan den IJssel, Middelharnis, Ridderkerk-Slikkerveer en Zoetermeer. „In Zoetermeer ben ik in 1989 met emeritaat gegaan en toen zijn we hier in Ridderkerk komen wonen.”
Vanuit zijn appartement op de achtste verdieping van de flat wijst ds. Vergunst de omgeving en de diverse kerken aan die er te zien zijn. „De toren van de Grote Kerk van Dordrecht, de Grote Kerk van Alblasserdam, de Dorpskerk van Kinderdijk. En daar staan de molens van Kinderdijk.”
Hoogtepunten en dieptepunten wisselden elkaar de afgelopen vijftig jaar af. „In het persoonlijke leven, maar ook in kerkelijk verband. Ik denk bijvoorbeeld aan de vele begrafenissen die ik in de loop der jaren heb moeten leiden, waaronder 35 van kinderen en jonge mensen. Dat zijn onvergetelijke dingen, die heel diep ingrijpen en een stempel op je leven en je prediking zetten.”
Als kerkelijk dieptepunt noemt hij de scheuring in hervormde gemeenten in 2004. „Ik ga vaak verslagen en met intens verdriet naar huis als ik gepreekt heb in een kerk die vroeger vol zat en waar nu nog een paar honderd mensen aanwezig zijn. Daar kom ik niet overheen.”
„Maar God gaat door”, laat hij er direct op volgen. „Als ik naar de omstandigheden kijk, ben ik niet zo positief over de toekomst. Niet over de toekomst van onze kerk, niet over de toekomst van de gereformeerde gezindte, niet over onze gezinnen. Maar dat is niet het enige wat er te zeggen is. Van God uit bezien, mogen we hoop hebben. In alle beproeving gaat het toch de goede kant op. Gelukkig zijn er ook veel positieve tekenen. De jongeren die nu in de kerk zitten, zijn vaak veel meer op het Evangelie betrokken dan vroeger. Daar mogen wij blij mee zijn en moed uit putten. En al zal ik er niet aan wennen, ik kan er dan wel doorheen zien dat de omgangsvormen losser zijn geworden.” Hij schudt z’n hoofd en kijkt naar z’n vrouw. „Of is het vreemd als ik dit zo zeg?”
Hartinfarct
In 1986 werd de predikant getroffen door een zwaar hartinfarct. „Dat was het gevolg van veel spanning in de gemeente”, meent hij. „Maar door Gods genade ben ik er helemaal van genezen, ook al gaan op mijn leeftijd de jaren wel tellen. En al heeft het lichamelijk geen gevolgen meer, psychisch en geestelijk raak je zo’n inkeep in je leven niet kwijt. Op 1 januari 1987 heb ik weer gepreekt. Over Psalm 31:16: „In Uw hand zijn mijne tijden.” Toen ik dat infarct kreeg, kwam dat woord heel persoonlijk naar mij toe. De Heere heeft mij daarin gesterkt en vertroost, en ik ben het nooit meer kwijtgeraakt.”
Toen hij 70 jaar werd, bedankte hij niet alleen als voorzitter van het verpleeghuis Salem in Ridderkerk, maar ook als voorzitter van de Nederlandse stichting van het Shaare Zedekziekenhuis in Jeruzalem. „Het was heel bijzonder om dit werk ten dienste van dit orthodoxe ziekenhuis te mogen doen”, zegt ds. Vergunst. „We gingen in de periode dat ik aan het Shaare Zedek verbonden was ieder jaar naar Israël, waarbij ook een bezoek aan dit ziekenhuis op het programma stond. Dat versterkt ook de band met het volk, dat als enige in de wereld Gods Naam draagt. Na mijn eerste bezoek aan Israël, in 1962, heb ik meer inzicht in de Schrift gekregen. Vanuit het heilshandelen van God met Israël en met de gemeente ga je lijnen ontdekken.”
Preken die hij vroeger over bepaalde Bijbelgedeelten hield, zou hij nu niet meer zo houden. „Soms denk ik nu wel eens: Hoe heb ik ooit zo kunnen preken?” De predikant wijst met zijn vinger: „Niet dat het onwaar was wat ik toen zei. Dat in geen geval; maar het was op zijn minst eenzijdig of onvolledig. Onbewust werd je meegenomen in het denken dat de gemeente de plaats van Israël heeft ingenomen. Om een voorbeeld te noemen: over de nachtgezichten van Zacharias zou ik nu rijker preken, waarbij Israël als teken van Gods trouw meer in het vizier komt.”
Preken is z’n lust en z’n leven, zegt hij. „Tijdens Goede Vrijdag en Pasen heb ik alle diensten mogen volbrengen. Dat is toch een wonderlijke genade van God? Het is ook het mooiste werk, al kost het meer inspanning dan voorheen.”
Discman
Technische vernieuwingen gaat de predikant niet uit de weg. Er komt een doosje tevoorschijn waarin een discman zit. „Op maandag- en dinsdagmorgen download ik via internet de preken die de zondag ervoor hier in de Singelkerk gehouden zijn. Die brand ik dan op een cd om ze met een koptelefoon te beluisteren. Daar kunnen mijn vrouw en ik dan samen over praten. Dat is toch mooi, dat zoiets tegenwoordig mogelijk is?”
Terugkijkend op een halve eeuw kerkenwerk, overheerst bij ds. Vergunst de dankbaarheid. „De trouw van God, daar kun je je alleen maar over verwonderen. Dat we er nog zijn en dat we dit samen mogen meemaken. Dan is er veel reden om ootmoedig dankbaar te zijn. Onlangs heb ik de gelegenheid gekregen om ook ons jongste kleinkind -we hebben er nu zeventien- te dopen.”
Hij buigt naar voren in zijn stoel. „En zij bracht hem in het huis des Heeren te Silo, een kleine jongen nog.” Daar heb ik in die doopdienst over gepreekt. Over de godvrezende Hanna die de kleine Samuel in Gods huis brengt en hem daar achterlaat. Dáár, in dat verworden heiligdom, waar tempelprostitutie voorkwam en Hofni en Pinehas de scepter zwaaiden. Maar: het bleef het huis des Heeren. Dat geeft hoop, omdat de God van Israël trouw blijft. Ondanks alles van ons.”