Lust
Had Zefanja in zijn tijd reden om het volk deze woorden toe te roepen, o, wat moest hij dan zeggen als hij eens de gestalte van de lusteloze kerk uit deze tijd zou zien. Hoeveel reden is er om deze taal ook nu zo uit te roepen. Immers, was er ooit een volk dat met geen lust bevangen is, dan is het in deze late vervallen tijden te zeggen van deze kerk.
Wat zeg ik, met geen lust bevangen? Ja, wel bevangen met niets dan verkeerde lusten. Er is lust genoeg, ja, een lust tot zonde, lust om ijdel, dartel en werelds te zijn, in rijkdom, geldgierigheid en overspel. Zie, dat zijn onder andere de lusten. Maar wie heeft er lust tot bekering? O, hoe zeldzaam is het zo een te ontmoeten, die door het gezicht van zijn kwade staat lust krijgt tot een betere. De meeste mensen zijn in zichzelf verzadigd en met zichzelf stil en tevreden.Wie heeft er lust tot God en Zijn gemeenschap? Hoe weinig wordt daar naar gezocht. Wie toont er lust tot de wet van God en tot Zijn dienst? Hoe is de ware heiligheid en innige Godzaligheid bij velen nu gehaat. Hoe is zij tot een smaad en aanstoot en hoe klein is het getal van hen die daar lust toe hebben? Wie toont er lust in tijd van oordelen met God bevredigd te worden? O, hoe past op ons de tekst: „Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld.”
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam (”Bijbelse keurstoffen”, 1734)