De linnenkast heeft geen lijkkleed meer
Sterven en begraven worden zijn werkelijkheden waar we tot aan de wederkomst van Christus allen mee te maken krijgen. De dood slaat niemand over. Over ernstig ziek zijn, sterven, begraven of cremeren, rouwen en onze eeuwige bestemming heeft ds. R. van Kooten een praktisch-pastoraal boek geschreven, dat als handreiking voor het levenseinde en wat daarop volgt, goede diensten kan bewijzen.
Alle mensen moeten sterven, maar slechts weinigen bereiden zich voor op de dood. Behoorde in vorige generaties het lijkkleed veelal bij de huwelijksuitzet, vandaag de dag komt het voor dat de familie niet weet hoe de overledene begraven moet worden, eenvoudig omdat daar niet over gesproken is toen het nog kon.Ds. van Kooten dringt er in zijn boek sterk op aan ons tijdig voor te bereiden op ons sterven (en onze eeuwige bestemming) en op onze eigen begrafenis. Hij geeft daarvoor tal van praktische aanwijzingen. Maar al te vaak gebeurt het dat het slechtnieuwsgesprek met de dokter voor de patiënt is als een aangetekende brief waarin zijn doodvonnis staat. Jammer dat de dokter veel eerder wordt geloofd dan de dominee, die al zo vaak sprak over de kortstondigheid van het leven.
Heel eerlijk zijn de adviezen voor de pastorale gesprekken. Ambtsdragers zijn er niet in de eerste plaats om de zieke gerust te stellen, maar om aan het sterfbed eerlijk de twee wegen te verkondigen.
Teer beschrijft ds. Van Kooten het sterven van Gods kinderen. Zij overlijden, worden over het lijden heen getild, opgenomen in Gods heerlijkheid, hoewel de stervenden zelf soms een hevige strijd voeren of zelfs in het donker de laatste adem uitblazen. Als de eeuwige bestemming voor de nabestaanden niet zeker is, moeten we het oordeel aan de Heere overlaten.
In het tweede deel behandelt de auteur het regelen van de begrafenis. Maar eerst geeft hij een zakelijke uiteenzetting van wat cremeren is, wat de motieven vroeger waren en welke argumenten nu een rol spelen bij de keuze voor crematie.
Ondubbelzinnig wijst ds. Van Kooten crematie af als on-Bijbels. Voor hem is begraven de enige christelijke wijze van lijkbezorging. Milder dan in reformatorische kring gebruikelijk is, staat ds. Van Kooten echter tegenover het bijwonen van crematies als het een familielid of een goede collega betreft.
Het regelen van de begrafenis is een zakelijke aangelegenheid onder zeer verdrietige omstandigheden. Als er dan van tevoren niets is geregeld, kunnen er geweldige problemen ontstaan. Moet er wel of geen tekst op de rouwkaart komen? Welke begrafenisondernemer zullen we bellen? Wie moeten we een kaart sturen? Hoe zou pa dit of dat gewild hebben?
Verder geeft de auteur waardevolle adviezen over het afleggen, de wijze van opbaren, de keuze voor een algemeen graf of een familiegraf. Zijn pleidooi voor het thuis opbaren, waar dat tenminste kan, wil ik graag onderstrepen.
Hoe fout het kan gaan als er niets of weinig van tevoren geregeld is, wordt met voorbeelden geïllustreerd. Bijvoorbeeld de wens van een kleinkind om bij de rouwdienst voor zijn overleden opa nog iets op zijn accordeon te mogen spelen. Ook in reformatorische kring komt het voor dat de overledene wordt toegesproken. Vooral als kinderen het voetspoor van de ouders verlaten hebben, kunnen er geweldige spanningen ontstaan als zij de begrafenis van vader of moeder in een wat luchtiger vorm willen.
Veel kan worden voorkomen als we de bijlage van dit boek raadplegen en voor zover mogelijk of wenselijk invullen in onze gezonde dagen, dus zo spoedig mogelijk.
Over rouwen en rouwverwerking en over onze eeuwige bestemming (hel of hemel) schrijft ds. Van Kooten in respectievelijk het derde en het vierde deel van zijn zeer lezenswaardig boek. De gespreksvragen achter ieder hoofdstuk kunnen individueel, maar ook in gezinsverband behandeld worden. De vragen dwingen tot nadenken en tot spreken over zaken van leven en dood, die we tot onze schade al te vaak onbesproken laten.
N.a.v. ”Dichter bij het einde”, door ds. R. van Kooten; uitg. Groen, Heerenveen, 2005; ISBN 90 5829 537 0; 221 blz.; € 17,50.