Kranten lezen en roddelen
Titel: ”Aan de wieg van Europa en andere Buitenlandse Zaken. Herinneringen van een diplomaat”
Auteur: Charles Rutten
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2005
ISBN 90 8506 227 6
Pagina’s: 183
Prijs: €19,50.
„Wat is het verschil tussen een kameel en een diplomaat? Een kameel kan veertien dagen werken zonder te drinken en een diplomaat kan veertien dagen drinken zonder te werken.” Met deze grap prikkelde historicus dr. B. de Graaff aanstormende diplomaten op het ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens een lezing in juni vorig jaar. De pas verschenen memoires van ex-diplomaat Ch. Rutten bevestigen de kwinkslag. „De officiële aanvangstijd is 9 uur”, zei de nieuwe chef van Rutten aan het eind van zijn kennismakingsgesprek. Dat leek de jonge diplomaat redelijk en dus vervoegde hij zich op 1 april 1950 keurig op tijd aan de voordeur van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De portier reageerde verbaasd op de vroege vogel. „Hij legde mij uit dat er om 9 uur geen enkele ambtenaar aanwezig was en dat ik dus maar ergens moest gaan zitten en wachten tot iemand zich over mij zou ontfermen.”
Zo gezegd, zo gedaan. Rutten installeerde zich voor de deur van zijn chef. Die kwam na drie kwartier aanwandelen. „Oh, u bent daar al”, zei hij opgewekt. „Een simpele bevestiging leek mij”, schrijft Rutten, „als eerste proeve van diplomatie, de aangewezen reactie.”
Eenmaal ingewerkt op het Bureau Benelux van het departement, bleek hij een bijzonder lege agenda te hebben. In zijn boek ”Aan de wieg van Europa en andere Buitenlandse Zaken” stelt Rutten: „Er waren dagen dat wij niet veel meer deden dan de krant lezen.” En achterklappen met de bode. Dat was een Scheveningse visser die in de Tweede Wereldoorlog naar Engeland was uitgeweken en nu in dienst was van het Rijk. „Die kon prachtige verhalen vertellen, onder andere over het leven op zee, alsook de roddels die in Londen de ronde deden over allerlei achtenswaardige lieden, die nu onze meerderen waren.”
Niets te doen
Historicus De Graaff putte voor zijn lezing onder meer uit de toen nog ongepubliceerde memoires van Rutten. Daarnaast dook hij verhalen op uit herinneringen van andere diplomaten, onder wie Richard van der Gaag. Er was op de uiteenlopende posten die Van der Gaag bekleedde, evenals op het departement, zoals hij memoreert, „niets, maar dan ook helemaal niets te doen.”
Diplomaat H. N. Boon, ook door De Graaff aangehaald, vermeldt in zijn memoires dat er op het ministerie enkele decennia geleden in de zomermaanden dagelijks een wel zeer uitgebreide lunchpauze in acht werd genomen. De hele top van het departement, inclusief de bewindslieden, verbleef dan ’s middags op het strand van Scheveningen. Op sommige afdelingen van het ministerie geschiedde het strandbezoek zelfs op dienstbevel, schrijft een andere ambtenaar.
Befaamd om zijn afwezigheid van het departement was ene Van Gulik, die vaak biljartend in Sociëteit De Witte, schuin tegenover het ministerie, kon worden aangetroffen. Toen Van Gulik als hoofd van de directie Afrika en Midden-Oosten eens ’s middags met een andere ambtenaar door de Spuistraat liep en daar bij een bioscoop de film ”Een nacht in Casablanca” geadverteerd zag, zei hij: „Dat is ons ambtsgebied” en troonde zijn college mee naar binnen.
Tijdrovend
Rutten verruilde de Haagse omgeving voor Brussel. Hij trad daar begin 1960 aan als plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger bij de Europese Commissie. De vergaderingen die hij daar had met ambtenaren van andere landen waren zeer tijdrovend. Omdat die bijeenkomsten ook nog eens technisch ingewikkelde vraagstukken betroffen, „betekende dat alles heel hard werken”, herinnert Rutten zich. Dat ging ten koste van zijn gezin. „Helaas heb ik voor dat probleem nooit een bevredigende oplossing gevonden.”
De diplomaat werd echter van het drukke Brussel overgeplaatst naar New York, om daar bij de VN aan de slag te gaan. Daar heerste duidelijk een andere taakopvatting: „Na een paar weken werkzaam geweest te zijn bij de VN, kreeg ik de indruk dat het houden van speeches tijdens vergaderingen waarnaar niemand luisterde in de komende jaren mijn voornaamste bezigheid zou worden.”
Hij had het er totaal niet naar zijn zin. „Steeds maar weer dezelfde discussies over dezelfde onderwerpen en over dezelfde resoluties die tot niets leidden, dat begon mij hoe langer hoe meer te benauwen.” Binnen drie jaar mocht Rutten New York verlaten en via diverse andere banen op het departement kwam hij uiteindelijk weer in Brussel terecht, waar hij zijn carrière afsloot.
Luisteren
In zijn speech voor jonge diplomaten wierp De Graaff ook de vraag op of het erg is dat diplomaten soms niet meer doen dan de hele dag de krant lezen. Een diplomatieke vertegenwoordiging ontleent haar bestaansrecht vaak louter aan haar bestaan, schrijft een van de diplomaten die hij in zijn toespraak citeert. „De primaire taak van de diplomaat”, stelt de historicus, „is te luisteren en te zwijgen.”
De Graaff wijst erop dat diplomaten als Rutten hun werk vaak onder moeilijke omstandigheden moesten doen. Zo waren er de voortdurende dreiging van de Koude Oorlog en de spanningen rond de kwestie Nieuw-Guinea.
Rutten was in zijn loopbaan intensief betrokken bij de opbouw van de EU. Toen hij in 1950 aantrad bij het Bureau Benelux, was daarvan nog niets te zien. Nu telt de Unie 25 lidstaten, binnen een periode van vijftig jaar. Had dat sneller gekund als iedere betrokken ambtenaar zestigurige werkwerken had gemaakt? Dat valt te betwijfelen. De geesten van de Europese politici hadden de tijd nodig om te rijpen en te wennen aan steeds inniger samenwerking en dat proces kan hooguit in een stroomversnelling komen door een ramp of een oorlog.
Hoewel er soms weinig te doen was, belandde Rutten toch vaak in hilarische situaties. Veel daarvan worden bloemrijk omschreven in zijn boek. Dat maakt het zeer lezenswaardig, ook voor niet-diplomaten. Die kunnen, als ze na een lange werkdag ergens op een verjaardagsfeestje zitten, jonge ambtenaren heerlijk plagen met de memoires van hun voorgangers, zei De Graaff in zijn lezing. „Zeg, ik las laatst nog eens de memoires van een oud-collega van je, maar eh…”
De nieuwe lichting diplomaten zal dan direct in de verdediging schieten, weet hij. „Dat was vijftig jaar geleden. Nu wordt er hard gewerkt.” De Graaff, ironisch: „Ik geloof het graag.”