Zorgplicht in onderwijs geeft problemen
Leerkrachten in het reguliere onderwijs moeten beter worden geschoold in de begeleiding van gehandicapte leerlingen, stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) eind vorige week in het rapport ”Jeugd met beperkingen”. Walter Dresscher voorziet grote problemen voor scholen en leraren.
De aanbeveling van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) om docenten bij te scholen in de opvang van gehandicapte leerlingen oogt sympathiek, maar zal meer verwachtingen wekken dan waar uiteindelijk aan voldaan kan worden. Zoals bij zo veel maatschappelijke problemen wordt ook hier weer geconstateerd dat het om weerbarstige zaken gaat, waar men eigenlijk weinig op weet te verzinnen maar waar het onderwijs in ieder geval aandacht aan moet gaan besteden.Onderwijs aan gehandicapte kinderen en kinderen met leer- en gedragsproblemen is in Nederland al ruim twintig jaar onderwerp van discussie. Aanvankelijk ging de discussie over de verbetering van het speciaal onderwijs, al spoedig diende zich de vraag aan of het niet mogelijk is de kinderen in een reguliere school adequaat onderwijs te geven. De overheid speelde hierbij een bijzondere rol, omdat men merkte dat door de groei van het speciaal onderwijs de kosten uit de hand dreigden te lopen.
Extra belasting
Zo is er nu een situatie ontstaan waarbij een groot deel van de leerlingen die voorheen een speciale school bezochten nu van het regulier onderwijs gebruikmaakt. Dit kan de school extra gelden opleveren, afhankelijk van de indicatie, en de scholen kunnen zich laten bijstaan door deskundigen uit de scholen voor speciaal onderwijs, die dan langskomen voor ondersteuning bij specifieke problemen.
Veel ouders stellen de toegenomen mogelijkheden om een reguliere school te bezoeken op prijs, omdat zij het goed vinden als hun kind te midden van ’normale’ kinderen naar school gaat. De scholen ervaren het echter veelal als een extra belasting, omdat het in de grotere groepen moeilijk is de nodige aandacht op te brengen, en er allerlei specialistische kennis nodig is die in de scholen niet aanwezig is -die moet dus ingekocht worden bij speciale scholen- of omdat er bijvoorbeeld op school geen medisch bevoegd personeel aanwezig is.
De speciale scholen wijzen er terecht op dat door leerlingenterugloop, doordat de reguliere scholen niet voor alle leerlingen voor wie dat eigenlijk wenselijk zou zijn hulp vragen, en door inefficiëntie door versnippering en reistijden hun exploitatie onder druk staat en expertise verloren gaat.
Gemiste kans
De vraag of een individu beter af is op een reguliere school dan wel een speciale school, komt in de gesprekken met jongeren ook aan de orde, en het antwoord hangt vooral af van de nadruk die men legt op het sociale aspect, het feit dat het kind terechtkomt tussen ’normale’ leerlingen. Specialistische opvang heeft kwalitatief eigenlijk altijd een streepje voor -daar zijn de deskundigen, de expertise, de aangepaste gebouwen et cetera-, maar langdurig in een dergelijke omgeving verblijven wordt duidelijk als een minpunt ervaren, en vooral ook als een gemiste kans om te leren van de omgang met anderen en te integreren in de samenleving waar de ’normalen’ de lakens uitdelen. In die zin is het streven ook een teken van beschaving - wij beschouwen gehandicapten als een wezenlijk onderdeel van de samenleving, en niet als een beschamend randverschijnsel dat vooral verborgen moet blijven.
Het nieuwe idee van het ministerie van Onderwijs op dit terrein is dit alles onder te brengen in een ”zorgplicht”. Hiermee wordt bedoeld dat de overheid niet beschrijft waar de dienstverlening aan het publiek uit bestaat -in dit geval wat voor soort scholen er zijn en wat voor onderwijs er gegeven wordt-, maar dat ouders recht hebben op goed onderwijs voor hun kind, en dat de ouders dit kunnen overeenkomen met schoolbesturen en juridisch afdwingen.
Rechtsonzekerheid
De Algemene Onderwijsbond (AOb) verwacht met deze nieuwe benadering grote problemen voor de scholen en de leraren. Doordat in het midden wordt gelaten waar het onderwijsaanbod precies uit bestaat, zal naar verwachting de verhouding tussen ouders en scholen sterk verjuridiseren. Voor de scholen ontstaat er dan een situatie van rechtsonzekerheid, omdat niet meer duidelijk is waar de afnemer op mag rekenen.
Dit risico zullen de schoolbesturen gaan afdekken door met de ouders overeenkomsten te sluiten over de aard van de dienstverlening, en de vrees is dat de druk van de ouders ertoe zal leiden dat de toezeggingen van het bevoegd gezag dusdanig zijn dat de leraren hieraan niet of nauwelijks kunnen voldoen. Dit kan voorkomen worden door een goede medezeggenschapsregeling.
Ook de vraag welke scholen wat aanbieden zal dan niet meer door de overheid beantwoord worden, zodat er in de regio overlegd moet worden over taakverdeling en leerlingentoewijzing. In feite worden er van de scholen dus twee tegengestelde dingen gevraagd: zij moeten concurreren en samenwerken tegelijk. Sterke scholen kunnen dan hun positie verbeteren door middel van ”cherry picking”, terwijl zwakke scholen steeds verder in de problemen komen doordat zij steeds de slechtste deals krijgen in deze verbanden.
Een waarschuwing is hier op haar plaats: laat niet de wens om de regelgeving te verminderen leiden tot een oplossing waar het personeel overspannen van wordt, waarvan de ouders gefrustreerd raken en die een kapitaalvernietiging van formaat betekent voor de expertise ten aanzien van leerlingen met problemen.
De auteur is voorzitter Algemene Onderwijsbond (AOb).