Van burgeroorlog naar hongersnood
Onheil komt zelden alleen. In april herademden de Angolezen toen de strijdende partijen na 41 jaar burgeroorlog eindelijk een wapenstilstand overeenkwamen. Nauwelijks drie maanden later wordt het Afrikaanse land geteisterd door een dramatische hongersnood die de levens van een half miljoen mensen bedreigt.
plattekst (u15,1,0(De piloot bestuurt het grote lijntoestel alsof het een straaljager is. Abrupte manoeuvres schudden de inzittenden heftig door elkaar. Met een harde klap raken de wielen de landingsbaan van Malange, de tweede stad van Angola. Een uitgebrand vliegtuigwrak heet de passagiers welkom.
Ooit moet Malange een prachtige stad zijn geweest. Brede lanen en tientallen huizen in koloniale stijl getuigen van de gloriedagen tijdens het Portugese bewind. De buitenwijken gaan geleidelijk aan over in glooiende heuvels waar eens op grote schaal katoen werd verbouwd.
Van die grandeur is bitter weinig over. Ruim veertig jaar oorlog heeft Malange lamgeslagen. Geen gebouw is onbeschadigd. Tientallen kogelgaten ontsieren de muren. De rails bij het treinstation zijn volledig overwoekerd. Stromend water en elektriciteit zijn een luxe die alleen de ouderen zich nog kunnen herinneren. Het leger heeft de controle over de stad overgenomen. Van enige economische activiteit is nauwelijks sprake meer.
Kindersterfte
Begin dit jaar gloorde er hoop voor de inwoners van Malange toen Unita-rebellenleider Jonas Savimbi tijdens een vuurgevecht met regeringstroepen om het leven kwam. Twee maanden later tekenden de opstandelingen en de overheid een overeenkomst die voorzag in een staakt-het-vuren en demobilisatie van Unita-soldaten.
Hoewel de wapens sinds april hebben gezwegen, is de ellende voor de Angolezen bepaald nog niet voorbij. Behalve met het trauma van de burgeroorlog -velen weten niet eens wat vrede is- kampt de bevolking nu met een crisis van geheel andere aard. Een enorme hongersnood teistert het land. Het leven van 500.000 mensen staat op het spel.
Het dramatische voedseltekort is pas na de wapenstilstand daadwerkelijk openbaar gekomen. Tot die tijd was 95 procent van Angola ontoegankelijk voor humanitaire hulp. Nu het land opengaat, treffen hulporganisaties in de voormalige oorlogsgebieden en de demobilisatiekampen een verschrikkelijke hongersnood aan. In sommige regio’s is eenderde van de bevolking chronisch ondervoed. Het kindersterftecijfer in Angola is op dit moment het op drie na hoogste in de wereld. Een op de vier kinderen overlijdt voor het vijfde levensjaar.
Toen de eerste tekenen van de hongersnood zichtbaar werden, heeft de Nederlandse afdeling van Artsen zonder Grenzen (AzG) haar bestaande projecten in Angola fors uitgebreid en een omvangrijk noodhulpprogramma opgestart. Uit alle delen van de wereld is extra personeel en materieel ingevlogen om de crisis het hoofd te bieden.
Uitgebalanceerd dieet
In Malange heeft AzG vier voedingscentra opgezet. Wekelijks bezoeken hulpverleners de demobilisatiekampen in de wijde omtrek van de stad en delen er voedsel uit. Degenen die het zwaarst ondervoed zijn, worden naar de centra gebracht, waar ze een uitgebalanceerd dieet krijgen om hen er weer boven op te helpen. De mensen die er het ergst aan toe zijn, worden in een speciale kliniek opgenomen die verbonden is aan het plaatselijke ziekenhuis.
„Als je ernstig ondervoede mensen direct volop eten geeft, gaat het verkeerd”, legt dokter Janine Linder uit terwijl ze in een van de voedingscentra een klein meisje onderzoekt. De Nederlandse arts is „van het Spaanse strand geplukt” om in Angola te helpen de voedselcrisis te bestrijden. „Het lichaam past zich als het ware aan de honger aan. Daarom verstrekken wij voedsel op therapeutische basis, zodat het menselijk systeem zich weer geleidelijk aan kan herstellen.”
Een voor een komen de moeders met hun kinderen naar Janine. Een ruwhouten bank doet dienst als behandeltafel. Door het wekenlange voedselgebrek is de weerstand van de kinderen minimaal en staan ze bloot aan allerlei infectieziekten zoals tbc en malaria. „Een fikse longontsteking”, stelt de arts vast nadat ze een baby’tje met haar stethoscoop heeft beluisterd. Het kindje is net die dag met haar moeder uit het vluchtelingenkamp Damba aangekomen in het voedingscentrum van Artsen zonder Grenzen.
Hartverscheurende verhalen
De volgende patiënt is de vijfjarige Bento. Het ventje weegt nog maar 7 kilo en hoest aan één stuk door. Hij reageert niet op de vriendelijke lach van de Nederlandse dokter. Zijn broertje roert met zijn vingers in de pap die voor het zieke kind is bestemd. De plastic lepel die een hulpverlener aanreikt legt hij netjes op de grond neer.
Rondom Bento bevinden zich tientallen ondervoede Angolezen. De meesten liggen volkomen apathisch op hun rieten matjes. Bijna allemaal dragen ze een plastic armbandje, ten teken dat ze voedselhulp ontvangen. Hun donkere ogen staren in het niets. Kinderen die normaal vol energie rondhuppelen, zitten nu met een deken omgeslagen op de grond. Achter de uitgeteerde zwarte gezichten gaan de meest hartverscheurende verhalen schuil.
Arturio Mahanga is helemaal uit buurland Congo komen lopen. Twee weken zwierf hij met zijn gezin door het onherbergzame oerwoud. Bijna zijn hele familie stierf onderweg van de honger. Alleen hijzelf en zijn zus kwamen levend in het demobilisatiekamp Ngangasol aan, waaruit ze vervolgens door Artsen zonder Grenzen werden geëvacueerd.
„Het was een verschrikking”, vertelt de 48-jarige man met zachte stem over de tocht van Congo naar Ngangasol. „Mensen zakten gewoon langs de weg in elkaar. Boombladeren waren alles wat we te eten hadden. Ik heb mijn vrouw een paar dagen op mijn rug gedragen en mijn jongste zoon in mijn armen. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat ik twee doden meezeulde. Ik heb ze in het bos laten liggen omdat ik niet de kracht had om ze te begraven.” De broodmagere Angolees slaat zijn handen voor zijn gezicht en barst in snikken uit.
Constantina Cambunda beschrijft de situatie in de demobilisatiekampen als „een hel.” Hulpverleners troffen de vrouw halfdood aan in het kamp Damba en namen haar mee naar Malange. Met een infuus en sondevoeding hielden ze de 26-jarige moeder de eerste dagen in leven in de kliniek van Artsen zonder Grenzen. Inmiddels is het ergste voorbij en moet ze verder aansterken in het voedingscentrum.
„Ik heb niets meer”, zucht Constantina. „Toen de oorlog voorbij was, kregen we plotseling opdracht naar de opvangkampen te gaan. Alles moesten we achterlaten. Mijn echtgenoot was commandant in het Unita-leger, dus we hadden tot die tijd altijd wel goed te eten. Opeens was dat allemaal voorbij. Waar mijn man en kinderen zijn, weet ik niet. Misschien zitten ze nog in Damba. Misschien zijn ze wel dood.”
Normaal leven
Joa˜o Domingos verloor drie van zijn vier kinderen tijdens een wanhopige zoektocht naar voedsel. Als een uitgeblust hoopje mens zit de 42-jarige Angolees op zijn matje in een voormalige sporthal die als voedingscentrum is ingericht. Alleen het kapotte basketbalbord herinnert nog aan de vroegere functie van het gebouw. Voorzichtig schikt hij een deken over zijn vierjarige zoontje dat op de harde vloer ligt te slapen.
„Vijftien jaar geleden ben ik door Unita-soldaten ontvoerd”, vertelt Joa˜o. „Ze dwongen me in een van hun diamantmijnen te gaan werken. Die mijnen waren heel belangrijk voor hen omdat ze met de opbrengst van de diamantverkoop de oorlog tegen de regering financierden. Als ik weigerde zouden ze mijn gezin voor mijn ogen vermoorden, dus ik had geen keus.
In 1992 heb ik Savimbi ontmoet tijdens een grote bijeenkomst”, vervolgt de mijnwerker. Telkens kijkt hij schichtig om zich heen. De Angolezen zijn er klaarblijkelijk nog niet helemaal aan gewend dat de oorlog voorbij is en dat ze vrijuit kunnen praten. „Nu kan ik zeggen dat ik blij ben dat Savimbi dood is, maar toen konden we niet openlijk uitspreken wat in ons hart leefde. Ik heb alleen maar gebeden of God ons weer met onze families wilde herenigen.”
Toen de oorlog voorbij was, kreeg ook Joa˜o Domingos van de Unita-commandanten opdracht zich naar een van de demobilisatiekampen te begeven. Met zijn gezin ging hij op weg naar Ngangasol. Alleen zijn jongste zoontje en hijzelf volbrachten de tocht. „Slechts de zorg voor mijn kind heeft me op de been gehouden”, fluistert hij. „Telkens keek hij me met grote ogen aan als ik bijna niet meer verder kon. Dat hielp me steeds weer een stukje vooruit.”
Aan de toekomst durft Joa˜o nog niet te denken. „Mijn hele leven heb ik niets anders dan oorlog meegemaakt. Ik weet niet eens wat vrede is. Alles wat ik wil is een normaal leven voor mij en mijn zoon. Als we weer opgeknapt zijn, moeten we terug naar het demobilisatiekamp om ons officieel als ex-Unita-leden te laten registreren. Dan krijgen we ook te horen wat de regering voor ons in petto heeft. Alles wat ze zeggen zal ik doen!”
Huilbuien
Hoewel de mensen in de voedingscentra langzaam maar zeker aansterken, ligt de kliniek van Artsen zonder Grenzen nog vol met patiënten die er slecht aan toe zijn. Buiten het geïmproviseerde ziekenhuisje verblijven tientallen tbc-lijders in grote witte isoleertenten. Binnen liggen vooral veel kinderen, met de meest uiteenlopende aandoeningen: van aids tot luchtweginfecties.
In de ’spreekkamer’ onderzoekt Saskia Boekhorst een uitgemergeld meisje dat over hevige pijn op haar borst klaagt. Hijgend zit ze op een stoel, naast een versleten behandeltafel en twee roestige infuushaken. Haar moeder slaat de verrichtingen van de Nederlandse arts met bezorgde blik gade. „Waarschijnlijk tuberculose”, stelt de dokter vast nadat ze het kind heeft onderzocht.
Slechts een week heeft Saskia er nog maar opzitten in de kliniek in Malange, maar het lijkt veel langer. Werkdagen van veertien uur zijn bepaald geen uitzondering. Bovendien maakt het voortdurend opboksen tegen de traditionele cultuur het werk er niet makkelijker op. „Moeders binden rustig hun doodzieke kind op de rug om naar de markt te gaan”, zegt de tropenarts. „Zonder kind naar de markt is hier gewoonweg onbestaanbaar, dus slepen ze het mee - ziek of niet.”
Af en toe slaat ook de frustratie toe als de broodnodige apparatuur ontbreekt om een patiënt goed te kunnen behandelen of een juiste diagnose te stellen. „Gisteren stierf er nog een kind onder m’n handen, terwijl dat bijvoorbeeld in Nederland helemaal niet had gehoeven. Dat is ontzettend rot, want je kunt niets doen, hoewel je toch de kennis in huis hebt. Af en toe moet je dat soort dingen echt even afreageren. Dan zet je de muziek een keer keihard aan en je hebt een paar flinke huilbuien. Maar daarna gaat het leven toch weer gewoon door. Je kunt de realiteit niet naar je hand zetten.”
Op het vliegveld van Malange lijkt die bittere realiteit van de hongersnood heel ver weg. Gegoede Angolezen en buitenlandse zakenlieden doen zich in het restaurant tegoed aan eten en drinken. Even later verheft hun toestel zich met brullende motoren van de startbaan en voert de passagiers over uitgestrekte bossen waar wanhopige mensen op zoek zijn naar dagelijks brood. Het laatste wat uit het gezicht verdwijnt, is een uitgebrand vliegtuigwrak.