Jona’s wonderboom kán
Titel: ”En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie”
Auteur: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (redactie)
Uitgeverij: Ten Have, Kampen, 2006
ISBN 90 259 5644 0
Pagina’s: 410
Prijs: € 24,90.
Er kan geen conflict bestaan tussen geloof en wetenschap; preciezer geformuleerd: tussen scheppingsgeloof en evolutietheorie. Dat religie en natuurwetenschap elkaar toch regelmatig in de haren vliegen, duidt op een verkeerd begrip van minstens één van beide. „Wanneer ik als gelovige de grenzen ken van de wetenschap, weet ik dat ik bij de wetenschap altijd tevergeefs zal zoeken naar bevestiging of ontkenning van mijn geloof.” Jona drie dagen in de buik van een walvis? Niet zelden verwijzen natuurwetenschappers deze Bijbelse geschiedenis naar het rijk der fabelen. In strijd met alle natuurwetenschappelijke regels; voorwerp van geloof voor bekrompen geesten.
Toch weten de auteurs van ”En God beschikte een worm” -allemaal wetenschappers- wel weg met wonderen. In het vervolg op het spraakmakende boek over Intelligent Design, ”Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?”, gaan ze in op de verhouding tussen religie en natuurwetenschap. Over wonderen schrijft de katholieke filosoof en bisschop Everard de Jong: „God handelt bij wonderen niet tegen Zijn eigen natuurwetten, Hij heft ze niet op, maar Hij handelt erlangs.”
Theoloog Taede A. Smedes, wijst in dit verband op de beperkingen van het menselijk voorstellingsvermogen. „Wij spreken altijd over God in termen van een persoon. Niet omdat Hij een persoon is, maar omdat het in bepaalde omstandigheden het meest adequaat is om zo over God te spreken.” Hetzelfde geldt voor wonderen. Smedes ziet dat wat volgens de natuurwetten mogelijk is, slechts als een deel van wat werkelijk mogelijk is. Zou het dan niet kunnen, zo redeneert hij, dat God in de wereld handelt buiten de natuurwetten om, zonder de natuurlijke orde te doorbreken? Anders geredeneerd: „Als God alleen zou kunnen handelen volgens de mogelijkheden die de natuurwetten bieden, wordt God ondergeschikt aan Zijn eigen schepping.”
Bescheidenheid
De beperktheid van het menselijk denkvermogen én het totaal anders zijn van God, loopt als een rode draad door de bijdragen in ”En God beschikte een worm.” Juist om deze reden noemt bioloog Jan Lever Intelligent Design een „ondoordachte” term. „Intelligentie is een beperkte menselijke eigenschap. (…) God moet veel groter zijn dan wij dachten en kunnen denken.”
En daarom past bescheidenheid. „Maar al te gemakkelijk wordt de evolutietheorie toegepast op allerlei maatschappelijke en wereldbeschouwelijke problemen”, schrijft Lever. De hele werkelijkheid is dan te reduceren tot blinde, natuurlijke processen, die geen doel of zin hebben en waar geen hogere macht aan te pas komt. Leven is in deze visie niets anders dan een complexe materiële structuur. Intelligentie en de menselijke geest zijn een bijproduct van het centrale zenuwstelsel.
Ten onrechte wordt deze naturalistische visie volgens natuurkundige Gerard Nienhuis vaak gezien als de enige levensbeschouwing die neutraal en openbaar is. „Andere wereldbeschouwingen, die uitgaan van zin en bedoeling van het bestaan en van een gezag dat boven de mens uitgaat, zouden dan bijzonder zijn en beperkt dienen te blijven tot de persoonlijke levenssfeer.” Wanneer de wetenschap echter een uitspraak doet over doel en ontwerp, of over het ontbreken daarvan, verwijst dat volgens hem overduidelijk naar een wereldbeschouwing die per definitie onwetenschappelijk is. „Het begrip toeval, zoals dat gehanteerd wordt door de darwinistische evolutionisten Dawkins en Gould en vele anderen, is daarom niet meer of minder wetenschappelijk dan het begrip ontwerp dat de aanhangers van ID te berde brengen.”
Miljarden jaren
Zolang de evolutietheorie bij haar leest blijft en zich beperkt tot de natuurwetenschap, hebben de meeste auteurs geen enkele moeite met de ontwikkeling binnen de soorten en de gemeenschappelijke afstamming van mens en dier. Wat blijft er dan nog over van Genesis 1? „Het scheppingsgeloof spreekt uit dat God de wereld en de mens, ja ook mij, doelbewust gewild heeft”, schrijft natuurkundige Arie van den Beukel. „Dat is het mooist geformuleerd in de bijbel als die spreekt over God ”uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn.””
Een letterlijke lezing van de eerste paar Bijbelhoofdstukken is voor de negentien wetenschappers die in ”En God beschikte een worm” de pen roeren daarom allesbehalve vanzelfsprekend. „De bijbel hecht verschillende betekenissen aan het woord scheppen, die niet allemaal tegelijk waar zijn op een letterlijk-beschrijvend niveau”, aldus theoloog Stefan Paas in het eerste deel van het drie delen tellende boek. „Daarom moeten we voorzichtig zijn om Genesis 1 te bevoordelen boven andere scheppingsteksten in de bijbel. Het eerste hoofdstuk heeft een in hoge mate gestileerd karakter en doet met zijn herhalingen en getalsymboliek poëtisch aan, zonder dat het overigens een gedicht genoemd kan worden.”
Deze houding, die de auteurs niet zien als een „knieval voor de evolutietheorie” maar als het resultaat van het „eerlijk omgaan met de bijbel”, vraagt om een theologische doordenking. „Stel dat de aarde en het leven op aarde miljarden jaren oud zijn, is dat theologisch een probleem?”, vraagt theoloog Gijsbert van den Brink zich af. Hij meent van niet. „Genesis biedt geen natuurwetenschappelijk relaas; in taal, stijl en structuur is er sprake van vertolkte geschiedenis, waarin ook symboliek voluit meedoet.”
Het afzonderlijk geschapen zijn van de mens, is voor Van den Brink echter een onopgeefbare, Bijbelse notie. „Interpreteren we het Genesisverhaal over Adam en de zondeval op geheel onhistorische wijze, dan heeft dat verregaande gevolgen voor de zondeleer, de Godsleer, de heilsleer en de christologie - stuk voor stuk centrale thema’s in het christelijke geloof.”
Vooronderstellingen
De titel ”En God beschikte een worm” verwijst volgens Cees Dekker naar de „mysterieuze wijze waarop de Eeuwige werkt in en door levende schepselen.” Letterlijke historie? Dat kan, vinden de meeste auteurs. Wonderen en schepping enerzijds en evolutietheorie anderzijds sluiten elkaar niet uit. Over hoe die twee dan samenhangen, lopen de meningen uiteen. „Ze bewegen zich allemaal tussen twee extremen”, schrijft Dekker in de inleiding. „Enerzijds het jonge-aarde creationisme en anderzijds het darwinistische evolutionisme dat het ontstaan van alles wil verklaren door natuurlijke selectie en toevallige mutaties.”
De auteurs leggen duidelijk de vooronderstellingen achter wetenschappelijke theorieën bloot, maar ook de beperktheid van menselijke kennis. Het boek is overtuigend in het verhelderen van het principiële onderscheid tussen religie in wetenschap, zonder dat ze van elkaar gescheiden zijn. De auteurs roepen echter ook vragen op en zetten de lezer bewust aan het denken, ook over zaken die voor velen misschien vanzelfsprekend zijn. En dat vraagt om een kritische lezing.