„Geen gemorrel aan artikel 23”
Het GroenLinks-kamerlid Rabbae stelde vorige week in deze krant dat artikel 23, dat gaat over de vrijheid van onderwijs, in de komende jaren waarschijnlijk zal veranderen. SGP-fractievoorzitter Van der Vlies is daar mordicus tegen: „Ik wil geen gemorrel aan dit artikel.”
Rabbae betoogde: „Artikel 23 heeft een legitieme geschiedenis gehad, namelijk gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Op een gegeven moment wijzigen de verhoudingen. De gelijke bekostiging zal blijven, maar een aantal andere zaken die met de vrijheid van onderwijs samenhangen, zal veranderen.”
In het vraaggesprek bracht hij twee concrete punten naar voren die hij graag anders ziet. De inspectie mag in zijn visie verplicht bepaalde lesmethoden aan scholen voorschrijven als de leerlingen onvoldoende resultaten behalen. Verder wil de GroenLinkser afschaffing van het toelatingsbeleid.
SGP-kamerlid Van der Vlies heeft met stijgende verbazing kennisgenomen van de visie van zijn collega. „Je ziet steeds vaker dat mensen die mede het beleid bepalen, onderdelen van artikel 23 ter discussie stellen. Dat vind ik geen goede ontwikkeling en ik zal, zo lang ik kan, me daar met hand en tand tegen verzetten.”
Van der Vlies constateert dat er spanning zit in het betoog van de GroenLinkser als het gaat over het verplicht voorschrijven van lesmethodes door de inspectie: „Aan de ene kant wil hij scholen zelf laten bepalen voor welke lesmethoden ze kiezen, maar anderzijds wil hij de inspectie de bevoegdheid geven om methoden te adviseren en in het uiterste geval zelfs voor te schrijven. Dat kan dus niet. Er is vrijheid van inrichting van het onderwijs.”
De SGP’er kan ook niet leven met de wens van zijn collega dat de school moet aantonen dat de eventueel verplicht voorgeschreven methode in strijd is met de identiteit van de school. „Dat is de verkeerde volgorde”, aldus Van der Vlies, „de Onderwijsinspectie moet het bewijs leveren als methodes kwalitatief onder de maat zouden zijn, en de school moet maatregelen nemen, door aanvullende lesstof of door het aanschaffen van een nieuwe methode, om het niveau te verbeteren.”
Krap jasje
Van der Vlies begrijpt de achterliggende gedachte van de GroenLinkser wel: „Hij vindt dat scholen te lang blijven werken met oude methodes. Ik zie dat punt ook, want veel onderwijsinstellingen zitten financieel gezien krap in het jasje. Dat pleit voor extra geld voor het onderwijs en dat is er de laatste jaren gelukkig ook gekomen. Maar kort en goed: de keuze van de leermiddelen is aan de school en Rabbae heeft daar gewoon niets mee te maken.
Als echter blijkt dat leerlingen zaken worden onthouden die ze wel zouden moeten weten, is er een andere situatie. Dan kan de inspectie tegen de school zeggen dat het haar opvalt dat leerlingen op bepaalde onderdelen achterblijven bij andere onderwijsinstellingen. Kan daar niet wat aan gedaan worden? zo mogen ze vragen. Maar wat er dan aan wordt gedaan, is geheel aan de scholen. Als we dat willen veranderen, komen we in het moeras terecht van wat wel kan en net niet meer. Dat is onwerkbaar.
Dat wil niet zeggen dat de overheid niet naar leermiddelen mag kijken. Die bevoegdheid is er. Er moet natuurlijk wel kwaliteit worden geleverd. Als dat naar het oordeel van de inspectie niet het geval is, zal er een gesprek ontstaan, maar het mag dan nimmer zo zijn dat zij voorschrijven wat de school dan wel moet gaan gebruiken. De school moet zelf de beslissingen over de verbeteringen nemen. Zo liggen de verhoudingen nu eenmaal.”
Als voorbeeld noemt de SGP’er de kritiek die de inspectie had op het niveau van het Engels in het voortgezet reformatorisch onderwijs. Dat had en heeft alles te maken met het televisiebezit en het omgaan met dit medium. „De scholen hebben zelf de uitdaging op zich genomen om daar verandering in aan te brengen”, aldus de SGP’er.
Tempels
Een dezer weken debatteert de Tweede Kamer over een wetsvoorstel dat de Onderwijsinspectie de bevoegdheid geeft om de kwaliteit van de leermiddelen te beoordelen. Ook het schoolklimaat en de pedagogisch-didactische aanpak kunnen straks aan controle worden onderworpen.
„Als het gaat over de leermiddelen, heb ik van de regering en van de meeste fracties in de Kamer begrepen dat men de inspectie niet de bevoegdheid wil geven scholen verplicht voor te schrijven welke methoden ze moeten gebruiken, maar het is wel een stap in die richting. Voorzichtigheid is geboden.”
Van der Vlies moest even met zijn ogen knipperen toen hij las dat Rabbae vindt dat scholen „geen tempels” mogen zijn. Het kamerlid zei dat met het oog op de zijn inziens verkeerde neiging in alle vakken iets van de identiteit van de school door te laten klinken. „We moeten het natuurlijk eerst eens zien te worden over wat een tempel is, maar ik zie de school in ieder geval wel als een instituut waar bijbelse waarden en normen overgedragen (behoren te) worden. In mijn achterban kiezen mensen voor een school omdat daar dezelfde sfeer is als in de kerk en in het gezin. Als dat de definitie van tempel is, dan mag dat van mij wel zo heten. En daar is ook helemaal niets mis mee. Dat is de waarde van het systeem zoals we dat kennen, dat zoiets mag. De scholen moeten uiteraard wel voldoen aan het gevraagde kennisniveau.”
Toelatingsbeleid
Rabbae pleitte in het vraaggesprek ook voor afschaffing van het toelatingsbeleid: „Ik vind het niet juist dat een protestants-christelijke school tegen mij als moslim zou zeggen: „De thuissituatie bij u is zo anders dan hier op school, wij willen uw kind niet inschrijven.” Dat mag zeker niet in het geval ik de grondslag en regels van de school wil respecteren. De stem van de ouders is voor mij doorslaggevend.”
Van der Vlies: „Daar heeft hij dus geen gelijk in, want als je de vrijheid van onderwijs inhoud wilt blijven geven, kom je bij twee cruciale punten uit: namelijk het toelatingsbeleid en het benoemingsbeleid. Scholen mogen om hun eigen identiteit te handhaven aan ouders van kinderen wezenlijke betrokkenheid vragen bij de identiteit van de school. Is die er niet, dan mogen de scholen de ouders en leerlingen weigeren. Als je daar aan gaat tornen, ondergraaf je een wezenlijk onderdeel van de onderwijsvrijheid.”
Maar hoe dan te handelen in met name grote steden, waar het overgrote deel van de kinderen en ouders niet de grondslag van de school van hun keuze onderschrijft?
„Ik ontken het bestaan van die situaties niet, maar is het dan niet oprechter om zelf een school te stichten van de gewenste richting? Die mogelijkheden zijn er. Bovendien kan via een bepaalde procedure de kleur van die school worden gewijzigd. Dat zijn de koninklijke wegen. Het voorstel van Rabbae, dat in de Tweede Kamer ook wordt verdedigd door mevrouw Lambrechts van D66, leidt tot uitholling van de identiteit van scholen.
Bovendien is de noodzaak voor het kleurverschieten van scholen niet zo dringend als sommige politici ons willen doen geloven. In de praktijk hebben veel ouders van met name allochtone afkomst weinig moeite met de uitgangspunten van bijzondere scholen. Blijkbaar is het leven daar zo slecht nog niet. Ik vraag me dus af of Rabbae en Lambrechts de problemen niet te sterk uitvergroten en spookbeelden oproepen. Die ouders blijven wel massaal voor die scholen kiezen. Bovendien is er ook nog het openbaar onderwijs.”
Ideaal
„Maar als het niet anders kan, is het wijzigen van de grondslag een goede optie. Ik ken enkele voorbeelden waar dat in goed overleg is verlopen. Maar er moeten wel goede regelingen worden getroffen voor het personeel dat die overgang niet mee kan maken. We moeten handelen met respect voor artikel 23 van de Grondwet. Dat artikel is totstandgekomen na een stevige politieke strijd. Mijn ideaal ligt elders, dat mag bekend zijn. Al het openbaar onderwijs zou onderwijs met de Bijbel moeten zijn, maar in de gegeven omstandigheden waarin we nu leven, is artikel 23 voor ons de werkruimte. Gemorrel aan de grondslagen ervan –en zeker in de richting zoals dat nu gebeurt– kan ik niet meemaken. Graag wat meer respect.”